1:1 De oudste aan de uitverkoren vrouw en aan hare kinderen, die ik in waarheid liefheb, en niet alleen ik, maar ook allen, die de waarheid kennen,
1:2 om der waarheid wil, die in ons blijft en bij ons zal zijn in eeuwigheid:
1:3 Genade, barmhartigheid, vrede zij met u van God, den Vader, en van den Heere Jezus Christus, den Zoon des Vaders, in de waarheid en in de liefde!
1:4 Ik ben zeer verblijd, dat ik onder uwe kinderen gevonden heb, die in de waarheid wandelen, gelijk wij een gebod van den Vader ontvangen hebben.
1:5 En nu bid ik u, vrouw, niet als schreef ik u een nieuw gebod, maar hetgeen wij gehad hebben van den beginne, dat wij elkander liefhebben.
1:6 En dit is de liefde, dat wij wandelen naar zijne geboden. Dit is het gebod, gelijk gij gehoord hebt van den beginne, dat gij daarin zoudt wandelen.
1:7 Want vele verleiders zijn in de wereld gekomen, die niet belijden, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is. Zulk een is de verleider en de antichrist.
1:8 Ziet toe, dat gij niet verliest hetgeen gij gearbeid hebt, maar een vol loon ontvangt.
1:9 leder, die daarboven uit gaat, en niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet; wie in de leer van Christus blijft, die heeft den Vader en den Zoon.
1:10 Zo iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, neemt dien niet in huis, en zegt niet tot hem: Wees gegroet!
1:11 Want wie tot hem zegt: Wees gegroet, die heeft gemeenschap aan zijne boze werken.
1:12 Ik had ulieden veel te schrijven, doch ik wilde het niet doen met papier en inkt, maar ik hoop tot ulieden te komen en mondeling met u te spreken, opdat onze blijdschap volkomen zij.
1:13 U groeten de kinderen van uwe zuster, de uitverkorene. Amen.