1:1 Nadat God eertijds menigmaal en op menigerlei wijze tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon,
1:2 dien Hij gesteld heeft tot een erfgenaam van alle dingen, door wien Hij ook de wereld gemaakt heeft;
1:3 die nademaal hij is het afschijnsel zijner heerlijkheid en het evenbeeld zijns wezens, en alle dingen draagt door zijn krachtig woord, nadat hij de reiniging van de zonden door zichzelven heeft teweeggebracht, gezeten is aan de rechterhand der majesteit in de hoogte,
1:4 zoveel voortreffelijker geworden dan de Engelen, als hij een veel hogeren naam boven hen ge�rfd heeft.
1:5 Want tot welken Engel heeft Hij ooit gezegd: "Gij zijt mijn Zoon, heden heb Ik u verwekt"? en wederom: "lk zal zijn Vader zijn en hij zal mijn Zoon zijn"?
1:6 En wederom, als Hij den eerstgeborene inleidt in de wereld, zegt Hij: "En alle Engelen Gods zullen hem aanbidden".
1:7 Van de Engelen zegt Hij wel: "Hij maakt zijne Engelen tot winden, en zijne dienaars tot vuurvlammen",
1:8 maar van den zoon: "God, uw troon duurt tot in alle eeuwigheid, de schepter uws rijks is een schepter der rechtvaardigheid.
1:9 Gij hebt de gerechtigheid liefgehad en de ongerechtigheid gehaat; daarom heeft u, o God, uw God gezalfd met olie der vreugde boven uwe medegenoten".
1:10 En: "Gij, Heer, hebt in het begin de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk uwer handen,
1:11 zij zullen vergaan, maar Gij zult blijven; en zij zullen alle verouderen als een kleed,
1:12 en als een gewaad zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd worden; maar Gij zijt dezelfde, en uwe jaren zullen niet ophouden".
1:13 En tot welken Engel heeft Hij ooit gezegd: "Zet u aan mijne rechterhand, totdat Ik uwe vijanden zal gelegd hebben tot ene voetbank uwer voeten"?
1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, uitgezonden tot dienst om dergenen wil, die de zaligheid zullen be�rven?
Hebre�n 22:1 Daarom moeten wij des te meer acht geven op het woord, dat wij gehoord hebben, opdat wij niet verloren gaan.
2:2 Want indien het woord, door de Engelen gesproken, vast geweest is, en elke overtreding en ongehoorzaamheid haar rechtvaardig loon ontvangen heeft,
2:3 hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zulk ene zaligheid geen acht geven? die, nadat zij eerst gepredikt is door den Heer, onder ons bevestigd is geworden door degenen, die hem gehoord hebben;
2:4 en God heeft medegetuigenis gegeven door tekenen en wonderen en menigerlei krachten, en met uitdelingen des Heiligen Geestes naar zijnen wil.
2:5 Want Hij heeft de toekomende wereld, van welke wij spreken, den Engelen niet onderdanig gemaakt.
2:6 Maar iemand betuigt ergens, zeggende: "Wat is de mens, dat Gij aan hem gedenkt, en des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt!
2:7 Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de Engelen, met eer en heerlijkheid hebt Gij hem gekroond, en hebt hem gesteld over de werken uwer handen;
2:8 alles hebt Gij onder zijne voeten onderworpen". Want daarin, dat Hij hem alles onderdanig gemaakt heeft, heeft Hij niets overgelaten, dat hem niet onderdanig gemaakt is; maar nu zien wij nog niet, dat hem alles onderdanig gemaakt is.
2:9 Maar hem, die een weinig minder gemaakt is dan de Engelen, namelijk Jezus, zien wij door het lijden des doods gekroond met eer en heerlijkheid, opdat hij door Gods genade voor allen den dood zou smaken.
2:10 Want het betaamde Hem, om wiens wil alle dingen zijn en door wien alle dingen zijn, dewijl Hij vele kinderen tot de heerlijkheid heeft geleid, den bewerker hunner zaligheid door lijden volkomen te maken.
2:11 Want �n die heiligt, �n die geheiligd worden zijn allen uit ��nen; waarom hij zich ook niet schaamt hen broeders te noemen,
2:12 zeggende: "lk zal uwen naam mijnen broederen verkondigen, en midden in de gemeente zal ik U lofzingen;
2:13 en wederom: "lk wil mijn vertrouwen op Hem stellen"; en wederom: "Ziehier, ik en de kinderen, die God mij gegeven heeft".
2:14 Dewijl nu de kinderen vlees en bloed hebben, zo is hij dat gelijkerwijze deelachtig geworden, opdat hij door den dood de macht zou ontnemen aan dengene, die het geweld des doods had, dat is de duivel,
2:15 en verlossen zou degenen, die door vrees des doods gedurende hun gehele leven der dienstbaarheid onderworpen waren.
2:16 Want hij neemt nergens de Engelen aan, maar het zaad aan Abraham neemt hij aan.
2:17 Daarom moest hij in alle dingen zijnen broederen gelijk worden, opdat hij een barmhartig en getrouw hogepriester voor God zou worden, om de zonden des volks te verzoenen.
2:18 Want daar hij zelf verzocht is geworden in hetgeen hij geleden heeft, kan hij helpen degenen die verzocht worden.
Hebre�n 33:1 Daarom, heilige broeders, die mede geroepen zijt tot de hemelse roeping, let op den apostel en hogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus,
3:2 die getrouw is dengene, die hem gesteld heeft, gelijk ook Mozes in zijn gehele huis.
3:3 Want deze is grotere heerlijkheid waardig geacht dan Mozes, nademaal ook diegene ene grotere eer heeft, die het huis bereid heeft, dan het huis zelf.
3:4 Want ieder huis wordt door iemand bereid, maar die alles bereidt, is God.
3:5 En Mozes was wel getrouw in zijn gehele huis als een dienaar, tot ene getuigenis van hetgeen gesproken zou worden,
3:6 maar Christus als Zoon over zijn huis, wiens huis wij zijn, indien wij de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe onwankelbaar vasthouden.
3:7 Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: "Heden, zo gij zijne stem hoort,
3:8 verstokt uwe harten niet, gelijk in de verbittering geschiedde, op den dag der verzoeking in de woestijn,
3:9 alwaar uwe vaders mij verzochten; zij beproefden mij, en zagen mijne werken veertig jaar lang.
3:10 Daarom werd ik toornig over dit geslacht, en sprak: Altijd dwalen zij met het hart, en zij kennen mijne wegen niet;
3:11 zodat ik ook zwoer in mijnen toorn: Zij zullen tot mijne rust niet komen".
3:12 Ziet toe, broeders, dat niemand onder u een boos, ongelovig hart hebbe, dat afvalt van den levenden God;
3:13 maar vermaant elkander alle dagen, zolang als het heden heet, opdat niet iemand onder u verstokt worde door het bedrog der zonde.
3:14 Want wij zijn Christus deelachtig geworden, indien wij namelijk ons eerste vertrouwen tot het einde toe onwankelbaar vasthouden.
3:15 Als nu gezegd wordt: "Heden, zo gij zijne stem horen zult, verstokt uwe harten niet, gelijk in de verbittering geschiedde",
3:16 --wie waren toen de hoorders, die verbittering aanrichtten? Waren het niet allen, die door Mozes uit Egypte gegaan waren?
3:17 En over wie werd Hij toornig veertig jaar lang? Was het niet over degenen die zondigden, wier lichamen in de woestijn gevallen zijn?
3:18 En aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijne rust niet zouden komen, dan aan de ongehoorzamen?
3:19 En wij zien, dat zij niet hebben kunnen inkomen wegens hun ongeloof.
Hebre�n 44:1 Zo laat ons nu vrezen, opdat wij de belofte om in te komen tot zijne rust, niet verzuimen, en niet iemand van ons blijke achter te blijven.
4:2 Want ook ons is het Evangelie verkondigd gelijk hun; maar het woord, dat zij gehoord hebben, hielp hen niet, daar het bij hen, die het hoorden, niet gepaard ging met het geloof.
4:3 Want wij, die geloven, gaan in de rust, gelijk Hij zegt: "Zodat Ik zwoer in mijnen toorn: "Zij zullen tot mijne rust niet komen", hoewel zijne werken van de grondlegging der wereld af volbracht waren.
4:4 Want Hij sprak ergens van den zevenden dag aldus: "En God rustte op den zevenden dag van al zijne werken".
4:5 En op deze plaats wederom: "Zij zullen tot mijne rust niet komen".
4:6 Dewijl er dan nu nog gelegenheid blijft, dat sommigen tot haar komen zullen, en degenen, aan wie het Evangelie eerst verkondigd is, er niet toe gekomen zijn wegens ongehoorzaamheid,
4:7 zo bestemt Hij wederom een dag, na zulk een langen tijd, en zegt door David: "Heden", --gelijk gezegd is "heden, zo gij zijne stem hoort, verstokt uwe harten niet".
4:8 Want indien Jozua hen tot de rust gebracht had, dan zou Hij daarna van een anderen dag niet gesproken hebben.
4:9 Daarom blijft er nog ene rust over voor het volk van God.
4:10 Want wie tot zijne rust gekomen is, die rust ook van zijne werken, gelijk God van de zijne.
4:11 Zo laten wij ons nu benaarstigen om in te komen tot deze rust; opdat niet iemand in hetzelfde voorbeeld der ongehoorzaamheid valle.
4:12 Want het woord Gods is levend en krachtig, en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en dringt door tot scheiding van ziel en geest, ook van merg en been, en is een rechter der gedachten en overleggingen des harten;
4:13 en geen schepsel is voor Hem onzichtbaar, maar alles is bloot en ontdekt voor de ogen desgenen, van wien wij spreken.
4:14 Dewijl wij dan een groten hogepriester hebben, Jezus, den Zoon Gods, die door de hemelen doorgegaan is, zo laat ons vasthouden aan de belijdenis.
4:15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet zou kunnen medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen verzocht is gelijk wij, doch zonder zonde.
4:16 Daarom laat ons toetreden met vrijmoedigheid tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden, ten tijde als wij hulp zullen nodig hebben.
Hebre�n 55:1 Want elke hogepriester, die uit de mensen genomen wordt, wordt gesteld voor de mensen tegenover God, opdat hij gaven en offers voor de zonden offere;
5:2 die medelijden kan hebben met degenen, die onwetend zijn en dwalen, overmits hij ook zelf omvangen is met zwakheid.
5:3 Daarom moet hij, gelijk voor het volk, alzo ook voor zichzelven offeren voor de zonden.
5:4 En niemand matigt zichzelven die eer aan, maar die geroepen is door God, gelijk ook A�ron.
5:5 Alzo heeft ook Christus zichzelven niet verheerlijkt om hogepriester te worden, maar die tot hem gezegd heeft: "Gij zijt mijn Zoon, heden heb ik u verwekt";
5:6 gelijk Hij ook op ene andere plaats zegt: "Gij zijt een priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchiz�dek".
5:7 En hij heeft in de dagen zijns vleses gebeden en smeekingen met een sterk geroep en tranen geofferd aan dengene, die hem uit den dood kon uithelpen, en is ook verhoord, omdat hij God in ere hield.
5:8 En hoewel hij Gods Zoon was, zo heeft hij nochtans uit hetgeen hij leed gehoorzaamheid geleerd;
5:9 en volkomen geworden, is hij allen, die hem gehoorzaam zijn, ene oorzaak van eeuwige zaligheid geworden,
5:10 en is door God genoemd een hogepriester naar de ordening van Melchiz�dek.
5:11 Daarvan hadden wij veel te zeggen wat moeilijk is uit te leggen, dewijl gij traag zijt om te horen.
5:12 Want terwijl gij al voor lang behoordet meesters te zijn, hebt gij wederom nodig, dat men u de eerste beginselen der Goddelijke woorden lere, en dat men u melk geve en geen vaste spijs.
5:13 Want wien men nog melk moet geven, die is onervaren in het woord der gerechtigheid, want hij is een jong kind;
5:14 maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door de gewoonte geoefende zinnen hebben tot onderscheiding van goed en kwaad.
Hebre�n 66:1 Daarom laat ons de beginselen der leer van Christus nu laten rusten, en tot de volkomenheid voortgaan, niet wederom den grond leggende van de bekering van dode werken, en van het geloof in God,
6:2 van de onderwijzing omtrent de dopen, van de handoplegging, van de opstanding der doden, en van het eeuwig oordeel.
6:3 En dit zullen wij doen, indien God het toelaat.
6:4 Want het is onmogelijk, dat diegenen, die eenmaal verlicht zijn, en gesmaakt hebben de hemelse gave, en den Heiligen Geest deelachtig zijn geworden,
6:5 en gesmaakt hebben het goede woord Gods en de krachten der toekomende wereld,
6:6 indien zij afvallen, dat zij wederom zouden vernieuwd worden tot bekering, daar zij bij zichzelven den Zoon Gods op nieuw kruisigen en voor een spot houden.
6:7 Want de aarde, die den regen, welke dikwijls over haar komt, indrinkt, en gewas draagt, nuttig voor degenen, die haar bebouwen, ontvangt zegen van God;
6:8 maar die doornen en distels draagt, die deugt niet en is nabij de vervloeking, welker einde is de verbranding.
6:9 Maar hoewel wij zo spreken, geliefden, vertrouwen wij wat beters van u, en wat met de zaligheid verbonden is.
6:10 Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten, en den arbeid der liefde, dien gij bewezen hebt aan zijnen naam, daar gij de heiligen gediend hebt en nog dient.
6:11 Maar wij begeren, dat elk van u dezelfde naarstigheid betone, opdat gij de volle verzekerdheid der hoop behoudt tot het einde toe;
6:12 opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door het geloof en de standvastigheid de belofte be�rven.
6:13 Want toen God Abraham de belofte deed, zwoer Hij bij zichzelven, dewijl Hij bij geen groter te zweren had,
6:14 zeggende: "Voorwaar, Ik wil u zegenen en vermenigvuldigen".
6:15 En alzo verkreeg hij, nadat zijn geduld geoefend was, de belofte.
6:16 Mensen toch zweren bij een groter dan zij zijn, en de eed maakt een einde aan allen twist, zodat het voor hen vastblijft.
6:17 Zo heeft God, toen Hij den erfgenamen der belofte overvloedig wilde bewijzen, dat zijn raad onwankelbaar is, een eed daarbij gevoegd;
6:18 opdat wij door twee stukken, die onwankelbaar zijn, waarin het onmogelijk is, dat God liegt, een krachtige bemoediging hebben, --wij die de toevlucht genomen hebben om vast te houden aan de aangeboden hoop,
6:19 welke wij hebben als een zeker en vast anker onzer ziel, hetwelk ook ingaat tot binnen het voorhangsel,
6:20 alwaar als voorloper voor ons ingegaan is Jezus, een hogepriester geworden zijnde in eeuwigheid, naar de ordenina van Melchiz�dek.
Hebre�n 77:1 Deze Melchiz�dek nu was koning te Salem, een priester van God den Allerhoogste, die Abrahmam te gemoet ging, toen hij van het verslaan der koningen wederkeerde, en hem zegende;
7:2 aan wien ook Abraham van alles de tienden gaf. Ten eerste betekent zijn naam: koning der gerechtigheid, en daarna is hij ook koning van Salem, dat is: koning des vredes;
7:3 zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, en hij heeft noch begin der dagen, noch einde des levens; maar den Zoon Gods gelijk gemaakt, blijft hij priester in eeuwigheid.
7:4 Merkt nu op, hoe groot diegene is, wien zelfs Abraham, de aartsvader, de tienden gaf van den veroverden buit.
7:5 En zij uit de kinderen van Levi, die het priesterschap ontvingen, hebben een gebod naar de wet om de tienden van het volk, dat is: van hunne broeders te nemen, hoewel zij uit de lendenen van Abraham gekomen zijn;
7:6 maar degene, wiens geslacht niet van hen wordt afgeleid, die nam de tienden van Abraham, en zegende dengene, die de beloften had.
7:7 Nu is het zonder enige tegenspraak aldus, dat het mindere door het meerdere gezegend wordt.
7:8 En hier nemen mensen, die sterven, de tienden, maar D��r een, van wien getuigd wordt, dat hij leeft.
7:9 En om zo te spreken, zelfs Levi, die de tienden neemt, heeft door Abraham tienden gegeven;
7:10 want hij was immers nog in de lendenen zijns vaders, toen Melchiz�dek hem te gemoet ging.
7:11 Indien dan nu de volkomenheid door het Levitische priesterschap bereikt ware--want in verband daarmede heeft het volk de Wet ontvangen--, was het dan nog nodig te zeggen, dat een priester zou opstaan naar de ordening van Melchiz�dek, en niet naar de ordening van A�ron?
7:12 Want waar het priesterschap veranderd wordt, daar moet ook de Wet veranderd worden.
7:13 Hij toch, van wien dit gezegd is, is van een ander geslacht, uit hetwelk nooit iemand het altaar bediend heeft;
7:14 want het is immers openbaar, dat onze Heer uit Juda gesproten is, tot welk geslacht Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap.
7:15 En dit is nog klaarder, zo naar de wijze van Melchiz�dek een ander priester op staat,
7:16 die het niet naar de wet des vleselijken gebods geworden is, maar naar de kracht des onvergankelijken levens.
7:17 Van hem toch wordt getuigd: "Gij zijt een priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchiz�dek".
7:18 Want daarmede wordt een voorgaande instelling opgeheven, omdat zij te zwak en onnut was
7:19 --de Wet toch kon niets volkomen maken--; maar ene betere hoop wordt ingevoerd, door welke wij tot God naderen.
7:20 En gelijk dit niet zonder eedzwering geschied is--want genen zijn zonder eedzwering priesters geworden,
7:21 maar deze met eedzwering door dengene, die tot hem gezegd heeft: "De Heer heeft gezworen, en het zal hem niet berouwen: Gij zijt een priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchiz�dek"--,
7:22 alzo is Jezus van een beter verbond borg geworden.
7:23 En van genen zijn er velen, die priesters werden, omdat de dood hen niet liet blijven;
7:24 maar deze, omdat hij in eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk priesterschap;
7:25 waarom hij ook volkomen kan zalig maken degenen, die door hem tot God komen, dewijl hij altijd leeft om voor hen te bidden.
7:26 Want zulk een hogepriester betaamde het ons te hebben, die heilig was, onschuldig, onbevlekt, van de zondaars afgescheiden, en hoger dan de hemelen geworden;
7:27 wien het niet dagelijks nodig was, om gelijk gene hogepriesters, eerst voor zijne eigene zonden offeranden te doen, daarna voor de zonden des volks; want dit heeft hij eenmaal gedaan, toen hij zichzelven offerde.
7:28 Want de Wet stelt tot hogepriesters mensen, die zwakheid hebben; maar het woord der eedzwering, dat na de Wet gezegd is, stelt den Zoon, die tot in eeuwigheid volkomen is.
Hebre�n 88:1 Dit nu is de hoofdzaak van welke wij spreken: wij hebben zulk een hogepriester, die ter rechterhand zit van den troon der majesteit in den hemel,
8:2 een bedienaar des heiligdoms en van den waren Tabernakel, welken de Heer heeft opgericht, en geen mens.
8:3 Want elke hogepriester wordt aangesteld om gaven en offers te offeren; daarom moet ook deze iets hebben, dat hij offert.
8:4 Indien hij nu op de aarde was, zou hij zelfs geen priester zijn, dewijl er priesters zijn, die naar de Wet de gaven offeren,
8:5 zij, die afbeeldsel en schaduw van het hemelse dienen, gelijk Mozes ene godsspraak ontving, toen hij den Tabernakel bouwen zou: "Zie toe, zeide Hij, dat gij alles maakt naar het beeld, dat u op den berg getoond is".
8:6 Maar nu heeft hij zoveel uitnemender bediening verkregen, als hij ook de middelaar van een beter verbond is, dat ook op betere beloften staat.
8:7 Want indien het eerste onberispelijk geweest was, zou er geen plaats voor een ander gezocht zijn.
8:8 Maar Hij berispt hen en zegt: "Zie, de dagen komen, spreekt de Heer, dat Ik met het huis van Isra�l en met het huis van Juda een nieuw verbond zal oprichten;
8:9 niet naar het verbond, hetwelk Ik gemaakt heb met hunne vaderen, op dien dag toen Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te leiden; want zij zijn niet gebleven in mijn verbond, dus heb Ik mij ook aan hen onttrokken, spreekt de Heer.
8:10 Want dit is het verbond, hetwelk Ik met het huis van Isra�l maken zal in deze dagen, spreekt de Heer: Ik zal mijne wetten in hun verstand geven en in hun hart zal Ik ze schrijven; en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.
8:11 En niemand zal zijnen naaste leren, noch iemand zijnen broeder, zeggende: Ken den Heer; want zij zullen Mij allen kennen, van den kleinste af tot den grootste toe;
8:12 want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hunne zonden zal Ik niet meer ge denken".
8:13 --Als Hij zegt: "Een nieuw verbond", zo maakt Hij het eerste oud. Wat nu oud en verouderd is, dat is nabij zijn einde.
Hebre�n 99:1 Het eerste had ook wel zijne inzettingen van eredienst en het aardse heiligdom.
9:2 Want het voorste gedeelte van den Tabernakel was toebereid, in hetwelk de kandelaar was en de tafel en de toonbroden; en dat werd genaamd het Heilige.
9:3 Maar achter het tweede voorhangsel was de Tabernakel, die het Allerheiligste genaamd werd;
9:4 die had het gouden wierookvat, en de ark des verbonds, rondom met goud overtrokken, in welke was de gouden kruik met het manna, en de staf van A�ron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds;
9:5 en boven over haar heen waren de cherubs der heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwden; van welke dingen wij nu niet stuk voor stuk zullen spreken.
9:6 Toen nu dit alzo toebereid was, gingen de priesters altijd in den voorsten Tabernakel om den dienst te volbrengen;
9:7 maar in den tweeden ging slechts ��nmaal in het jaar alleen de hogepriester, niet zonder bloed, hetwelk hij offerde voor zijne eigen overtredingen en die des volks.
9:8 Daarmede duidde de Heilige Geest aan, dat de weg des heiligdoms nog niet geopenbaard was, zolang de eerste Tabernakel nog stond,
9:9 die ene afbeelding voor dien tijd was, in welke gaven en offers geofferd werden, welke niet naar het geweten volkomen konden maken dengene, die den dienst verrichtte,
9:10 die, met spijs en drank en menigerlei reinigingen, enkel inzettingen des vleses zijn, tot op den tijd der herstelling opgelegd.
9:11 Maar Christus is gekomen als hogepriester der toekomende goederen, en is door een groteren en meer volkomen Tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, die niet van deze schepping is,
9:12 ook niet door het bloed van bokken of kalveren, maar door zijn eigen bloed, ��nmaal ingegaan in het heiligdom, en heeft ene eeuwige verlossing teweeggebracht.
9:13 Want indien het bloed van bokken en stieren, en de as van ene jonge koe, gesprengd, de onreinen heiligt tot de lichamelijke reinheid,
9:14 hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die zichzelven door den eeuwigen Geest onbevlekt Gode geofferd heeft, ons geweten reinigen van de dode werken, om den levenden God te dienen!
9:15 En daarom is hij ook de Middelaar des nieuwen verbonds, opdat, nu zijn dood geschied is tot verlossing van de overtredingen onder het eerste verbond, degenen, die geroepen zijn, de beloofde eeuwige erfenis ontvangen zouden.
9:16 Want waar een testament is, daar moet de dood bewezen worden desgenen, die het testament maakte;
9:17 want een testament wordt vast door den dood, daar het nog geen kracht heeft, wanneer diegene nog leeft, die het gemaakt heeft.
9:18 Daarom is ook het eerste verbond niet zonder bloed ingewijd.
9:19 Want toen Mozes alle geboden naar de Wet aan al het volk verkondigd had, nam hij het bloed der kalveren en der bokken, met water en purperen wol en hysop, en besprengde het boek en al het volk,
9:20 zeggende: "Dit is het bloed des verbonds, hetwelk God u geboden heeft".
9:21 En ook de Tabernakel en al het gereedschap van den eredienst besprengde hij desgelijks met bloed.
9:22 En bijna alle dingen worden met bloed gereinigd naar de Wet, en zonder bloedvergieten geschiedt geen vergeving.
9:23 Zo moesten nu de voorbeelden der hemelse dingen daarmede gereinigd worden; maar de hemelse dingen zelve moeten betere offers hebben dan gene.
9:24 Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, dat een tegenbeeld is van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons.
9:25 En dit niet, opdat hij zichzelven dikwijls zou offeren, gelijk de hogepriester alle jaren in het heiligdom gaat met vreemd bloed;
9:26 anders had hij dikwijls moeten lijden van het begin der wereld af; maar nu is hij bij de voleinding der eeuwen ��nmaal verschenen, om door zijn eigen offer de zonde te niet te doen.
9:27 En gelijk het den mensen gezet is ��nmaal te sterven,
9:28 en daarna het oordeel, alzo zal ook Christus, na ��nmaal geofferd te zijn om veler zonden weg te nemen, ten tweeden male zonder zonde tot zaligheid verschijnen aan degenen, die op hem wachten.
Hebre�n 1010:1 Want de Wet, die slechts ene schaduw der toekomende goederen heeft, niet het wezen der zaken zelve, kan met dezelfde offers, die men jaar op jaar brengt, nimmer volkomen maken degenen, die daar toetreden;
10:2 anders had het offeren opgehouden, indien degenen, die den dienst verrichten, geen zonden meer op hun geweten hadden, als zij ��nmaal gereinigd zijn.
10:3 Maar daardoor geschiedt alle jaren ene gedachtenis der zonden.
10:4 Want het is onmogelijk door het bloed der stieren en der bokken de zonde weg te nemen.
10:5 Daarom, als hij in de wereld komt, zegt hij: "Offers en gaven hebt Gij niet gewild, maar het lichaam hebt Gij mij toebereid;
10:6 brandoffers en zondoffers behagen U niet.10:7 Toen sprak ik: Zie, ik kom--in de boekrol staat van mij geschreven--om uwen wil, o God! te doen".
10:8 Nadat hij eerst gezegd had: "Offers en gave, brandoffers en zondoffers hebt Gij niet gewild, zij behagen U ook niet" --die toch naar de wet geofferd worden--,
10:9 sprak hij daarna: "Zie, ik kom om uwen wil, o God! te doen". Hij neemt het eerste weg, opdat hij het andere zou instellen.
10:10 En in dien wil zijn wij geheiligd door het offer des lichaams van Jezus Christus, ��nmaal gebracht.
10:11 En elke priester staat wel dagelijks om dienst te doen, en dikwijls dezelfde offers te offeren, die de zonden nimmermeer kunnen wegnemen;
10:12 maar deze, nademaal hij ��n offer voor de zonden geofferd heeft, zit eeuwig ter rechterhand Gods,
10:13 en wacht voortaan, totdat zijne vijanden tot ene voetbank zijner voeten gelegd worden.
10:14 Want met ��n offer heeft hij in eeuwigheid voleindigd degenen, die geheiligd worden.
10:15 En ook de Heilige Geest betuigt het ons,10:16 want, nadat hij gezegd had: "Dit is het verbond, hetwelk Ik met hen maken zal na deze dagen", spreekt de Heer: "lk zal mijne wet in hunne harten geven, en in hunnen geest zal Ik haar schrijven;
10:17 en hunne zonden en hunne ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken".
10:18 Waar nu vergeving van deze is, daar is geen offer meer voor de zonde.
10:19 Dewijl wij dan nu, broeders, door het bloed van Jezus vrijmoedigheid hebben tot den ingang in het heiligdom,
10:20 welken hij ons bereid heeft tot een nieuwen en levenden weg, door het voorhangsel, dat is: door zijn vlees,
10:21 en wij een groten priester hebben over het huis Gods,
10:22 zo laat ons toetreden met een oprecht hart, in volle verzekering des geloofs, de harten gereinigd van een kwaad geweten, en het lichaam gewassen met rein water;
10:23 en laat ons vasthouden aan de belijdenis der hoop, en niet wankelen, want hij is getrouw, die het beloofd heeft;
10:24 en laat ons op elkander acht geven, tot opwekking der liefde en goede werken,
10:25 en niet nalaten onze onderlinge bijeenkomsten, gelijk sommigen plegen, maar elkander vermanen, en dat zoveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert.
10:26 Want zo wij moedwillig zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, hebben wij voortaan geen offer meer voor de zonden;
10:27 maar ene verschrikkelijke verwachting van het oordeel en den vuurgloed, die de vijanden verteren zal.
10:28 Als iemand de Wet van Mozes breekt, dan moet hij sterven zonder barmhartigheid, op grond van twee of drie getuigen:
10:29 hoeveel erger straf, meent gij, zal hij verdienen, die den Zoon Gods met voeten treedt, en het bloed des verbonds onrein acht, door hetwelk hij geheiligd is, en den Geest der genade smaadt?
10:30 Want wij kennen dengene, die zegt: "Mij is de wraak, Ik zal het vergelden"; en wederom: "De Heer zal zijn volk oordelen".
10:31 Verschrikkelijk is het te vallen in de handen des levenden Gods.
10:32 Maar denkt aan de vorige dagen, in welke gij, verlicht zijnde, een groten strijd des lijdens hebt verdragen,
10:33 ten dele zelve door versmaadheid en verdrukking een schouwspel geworden zijnde, ten dele gemeenschap gehad hebbende met degenen, die alzo behandeld werden.
10:34 Want gij hebt met de gevangenen medelijden gehad, en den roof uwer goederen met blijdschap verdragen, wetende, dat gij voor uzelven een beter en blijvend goed in den hemel hebt.
10:35 Werpt derhalve uw vertrouwen niet weg, hetwelk ene grote beloning heeft.
10:36 Maar lijdzaamheid is u nodig, opdat gij, den wil Gods doende, de belofte verkrijgen moogt.
10:37 Want "over een zeer kleine wijle zal komen die komen zou, en niet vertoeven.
10:38 Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven; en wie wijken zal, aan dien zal mijne ziel geen behagen hebben".
10:39 Doch wij zijn niet van degenen, die wijken en verdoemd worden, maar van degenen, die geloven en de ziel redden.
Hebre�n 1111:1 Het geloof nu is een vaste grond van hetgeen men hoopt, en ene overtuiging van hetgeen men niet ziet.
11:2 Daardoor hebben de ouden getuigenis bekomen.11:3 Door het geloof bemerken wij, dat de wereld door Gods woord bereid is, zodat al wat men ziet uit het onzichtbare geworden is.
11:4 Door het geloof heeft Abel Gode een voortreffelijker offer gebracht dan Ka�n, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft, dat hij rechtvaardig was, toen God getuigde van zijne gaven; en daardoor spreekt hij nog, alhoewel hij gestorven is.
11:5 Door het geloof werd Henoch weggenomen, zodat hij den dood niet zag; en hij werd niet gevonden, omdat God hem wegnam. Want V��r zijne wegneming heeft hij getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde.
11:6 Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen; want wie tot God komen wil, moet geloven, dat Hij is, en dengenen, die Hem zoeken, een vergelder zal zijn.
11:7 Door het geloof heeft Noach, God vrezende, de ark bereid tot heil van zijn huis, toen hij ene godsspraak ontving aangaande hetgeen men nog niet zag; en daardoor heeft hij de wereld veroordeeld en heeft be�rfd de gerechtigheid, die door het geloof komt.
11:8 Door het geloof werd Abraham gehoorzaam, toen hij geroepen werd om uit te gaan naar het land, hetwelk hij zou be�rven; en hij ging uit, niet wetende waarheen hij komen zou.
11:9 Door het geloof leefde hij als een vreemdeling in het beloofde land als in een vreemd land, en woonde in tenten met Isa�k en Jakob, de medeerfgenamen van dezelfde belofte;
11:10 want hij wachtte op ene stad, die grondslagen heeft, welker bouwmeester en schepper God is.
11:11 Door het geloof ontving ook Sara zelve kracht, dat zij zwanger werd, en baarde boven den tijd des ouderdoms; want zij achtte Hem getrouw, die het beloofd had.
11:12 Daarom zijn ook van ��nen, hoewel een verstorven lichaam hebbende, velen geboren, gelijk de sterren aan den hemel, en gelijk het zand aan den oever der zee, dat ontelbaar is.
11:13 Dezen allen zijn gestorven in het geloof, zonder de beloften verksegen te hebben, maar zij hebben haar van verre gezien, en begroet, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.
11:14 Want wie dat zeggen, geven te verstaan, dat zij een vaderland zoeken.
11:15 En waarlijk, indien zij d�t vaderland gemeend hadden, uit hetwelk zij getrokken waren, dan hadden zij immers tijd gehad om weder te keren;
11:16 maar nu begeren zij een beter, namelijk een hemels. Daarom schaamt God zich hunner niet, om hun God genoemd te worden; want Hij heeft hun ene stad bereid.
11:17 Door het geloof offerde Abraham, toen hij beproefd werd, Isa�k, en gaf den eniggeborene over, toen hij alreeds de belofte ontvangen had,
11:18 van wien gezegd was: "ln Isa�k zal u het zaad genoemd worden", want hij dacht: God kan hem ook wel uit de doden opwekken
11:19 --waaruit hij hem ook, bij gelijkenis, verkregen had.
11:20 Door het geloof zegende Isa�k, aangaande het toekomende, Jakob en Esau.
11:21 Door het geloof zegende Jakob, toen hij stierf, de beide zonen van Jozef, en hij aanbad, steunende op het uiteinde van zijn staf.
11:22 Door het geloof sprak Jozef van den uitgang der kinderen Isra�ls, toen hij stierf, en gaf bevel wegens zijn gebeente.
11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden verborgen door zijne ouders, omdat zij zagen, dat hij een schoon kind was; en zij vreesden het gebod des konings niet.
11:24 Door het geloof wilde Mozes, toen hij groot geworden was, niet meer een zoon van Farao's dochter genaamd worden,
11:25 en verkoos veel liever met Gods volk ongemak te lijden dan het tijdelijk vermaak der zonde te hebben;
11:26 en hij achtte de versmaadheid van Christus voor groter rijkdom dan de schatten van Egypte; want hij zag op de beloning.
11:27 Door het geloof verliet hij Egypte, en vreesde des konings gramschap niet; want hij hield zich aan den Onzienlijke, alsof hij Hem zag.
11:28 Door het geloof hield hij het Pasen en het bloedsprengen, opdat degene, die de eerstgeborene doodde, hen niet raken zou.
11:29 Door het geloof gingen zij door de Rode Zee als door een droog land; hetwelk de Egyptenaars ook beproefden, en zij verdronken.
11:30 Door het geloof vielen de muren van Jericho, toen zij zeven dagen daar rondom waren gegaan.
11:31 Door het geloof ging de hoer Rachab niet verloren met de ongehoorzamen, daar zij de verspieders vriendelijk ontving.
11:32 En wat zal ik meer zeggen? De tijd zou mij te kort worden, zo ik verhaalde van Gideon, en Barak, en Simson, en Jefta, en David, en Samu�l, en de profeten;
11:33 die door het geloof koninkrijken bedwongen, gerechtigheid gewerkt, de beloften verkregen, de muilen der leeuwen toegestopt,
11:34 de kracht des vuurs uitgeblust hebben, de scherpte des zwaards zijn ontvloden, krachtig geworden zijn uit zwakheid, sterk geworden in den strijd, heirlegers der vreemden hebben doen wijken.
11:35 Vrouwen hebben hare doden uit de opstanding wedergekregen: en anderen zijn gefolterd geworden, en hebben geen verlossing aangenomen, opdat zij de opstanding, die beter is, verkrijgen zouden.
11:36 Sommigen hebben bespotting en geeselingen geleden, alsook banden en gevangenis.
11:37 Zij zijn gestenigd, door midden gezaagd, gefolterd, door het zwaard gedood; zij zijn omgegaan in schapevellen en in geitevellen, gebrek lijdend, verdrukt, kwalijk behandeld,
11:38 --welker de wereld niet waardig was--, omdolende in woestijnen, op bergen, in spelonken en holen der aarde.
11:39 Dezen allen, hoewel zij door het geloof getuigenis bekwamen, hebben de belofte niet verkregen,
11:40 daar God iets beters voor ons te voren voorzien heeft, opdat zij niet zonder ons zouden volkomen worden.
Hebre�n 1212:1 Daarom ook wij, dewijl wij zulk ene wolk van getuigen rondom ons hebben, zo laat ons afleggen de zonde, die ons zo licht omstrikt en traag maakt, en laat ons met standvastigheid lopen in de loopbaan, die ons voorgesteld is,
12:2 op Jezus ziende, den aanvanger en voleinder des geloofs, die voor de vreugde, welke hem was voorgesteld, het kruis verdragen en de schande niet geacht heeft, en is gezeten ter rechterhand van den troon Gods.
12:3 Denkt toch aan hem, die zulk een tegenspreken van de zondaren tegen zich verdragen heeft, opdat gij niet moede wordt noch uwe zielen bezwijken.
12:4 Want gij hebt nog niet tot op het bloed toe wederstaan met strijden tegen de zonde,
12:5 en hebt alreeds vergeten de vermaning, die tot u spreekt als tot kinderen: "Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heren, en versaag niet, als gij door Hem bestraft wordt;
12:6 want wien de Heer liefheeft, dien kastijdt Hij, en Hij geeselt elken zoon, dien Hij aanneemt".
12:7 Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt zich God jegens u als jegens kinderen; want waar is een zoon, dien de vader niet kastijdt?
12:8 Maar zijt gij zonder kastijding, welke allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij bastaarden en geen kinderen.
12:9 Voorts, wij hebben onze lichamelijke vaders tot kastijders gehad, en hen ontzien; zouden wij dan niet veelmeer den Vader der geesten onderdanig zijn, opdat wij leven?
12:10 En genen hebben ons wel weinige dagen gekastijd naar hun goeddunken, maar deze tot ons nut, opdat wij zijner heiligheid zouden deelachtig worden.
12:11 Alle kastijding nu, als zij tegenwoordig is, dunkt ons geen blijdschap, maar treurigheid te zijn; maar daarna geeft zij ene vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen, die er door geoefend zijn.
12:12 Daarom richt weder op de slappe handen en de moede knie�n,
12:13 en doet rechte treden met uwe voeten, opdat hetgeen kreupel is niet struikele, maar veelmeer geneze.
12:14 Jaagt naar den vrede met allen, en naar de heiliging, zonder welke niemand den Heer zien zal;
12:15 en ziet daarop, dat niet iemand Gods genade verzuime; dat niet enige wortel van bitterheid opwasse en onrust aanrichte, en velen er door verontreinigd worden;
12:16 dat niet iemand zij een hoereerder, of een goddeloze gelijk Esau, die om ��ne spijs zijne eerstgeboorte verkocht.
12:17 Want gij weet, dat hij daarna, toen hij de zegening be�rven wilde, verworpen is; want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij ze met tranen zocht.
12:18 Want gij zijt niet gekomen tot den berg, dien men aanraken kon, en die met vuur brandde, noch tot de donkerheid en de duisternis en het onweder,
12:19 noch tot het geluid der bazuin, en tot de stem der woorden, van welke wie ze hoorden baden, dat tot hen zo niet verder gesproken zou worden;
12:20 want zij konden het gebod niet verdragen: "Ook als een dier den berg aanraakt, zal het gestenigd worden."
12:21 En zo verschrikkelijk was het gezicht, dat Mozes zeide: Ik ben verschrikt en beef.
12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en tot de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en tot de menigte van vele duizenden Engelen,
12:23 en tot de gemeente der eerstgeborenen, die in den hemel opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en tot de geesten der volkomen rechtvaardigen,
12:24 en tot Jezus, den Middelaar des nieuwen verbonds, en tot het bloed der besprenging, dat beter spreekt dan het bloed van Abel.
12:25 Ziet toe, dat gij Hem die spreekt niet verwerpt, want indien genen niet ontvloden zijn, welke Hem verwierpen, die op de aarde sprak, veel minder wij, zo wij Hem verwerpen, die uit den hemel spreekt;
12:26 wiens stem te dier tijd de aarde bewoog, maar nu belooft Hij en zegt: "Nog ��nmaal zal Ik niet alleen de aarde bewegen, maar ook den hemel".
12:27 En dit "nog ��nmaal" toont aan, dat het beweeglijke zal veranderd worden, als gemaakt zijnde, opdat het onbeweeglijke blijve.
12:28 Daarom, dewijl wij een onbeweeglijk rijk ontvangen, hebben wij genade door welke wij God welbehaaglijk mogen dienen, met eerbiedigheid en vreze.
12:29 Want onze God is een verterend vuur.13:2 Vergeet niet gastvrij te zijn; want daardoor hebben sommigen zonder het te weten Engelen geherbergd.
13:3 Gedenkt aan de gebondenen, alsof gij medegebonden waart; en aan degenen die ongemak lijden, als die zelve ook nog in het lichaam leeft.
13:4 De echt worde in ere gehouden bij allen, en het echtbed onbevlekt; maar de hoereerders en overspelers zal God oordelen.
13:5 [Uw] wandel zij zonder gierigheid, en vergenoegt u met hetgeen voorhanden is; want Hij zelf heeft gezegd: "lk zal u niet verlaten noch verzuimen";
13:6 zodat wij durven zeggen: "De Heer is mijn helper, en ik zal niet vrezen: wat zou een mens mij doen?"
13:7 Gedenkt aan uwe leeraars, die u het woord Gods verkondigd hebben; ziet hun einde aan, en volgt hun geloof.
13:8 Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in eeuwigheid.
13:9 Laat u niet door menigerlei en vreemde leringen medesleepen; want het is ene kostelijke zaak, dat het hart vast worde, hetwelk geschiedt door genade, niet door spijzen, van welke zij geen nuttigheid hebben, die daarmede omgaan.
13:10 Wij hebben een altaar, van hetwelk geen macht hebben te eten, die den Tabernakel dienen.
13:11 Want van de dieren, welker bloed gedragen wordt door den Hogepriester in het heiligdom voor de zonde, worden de lichamen verbrand buiten de legerplaats.
13:12 Daarom heeft ook Jezus, opdat hij het volk zou heiligen door zijn eigen bloed, geleden buiten de poort.
13:13 Zo laat ons dan tot hem uitgaan buiten de legerplaats, en zijne smaadheid dragen;
13:14 want wij hebben hier geen blijvende stad, maar de toekomende zoeken wij.
13:15 Zo laat ons nu door hem altijd Gode offeren het lofoffer, dat is: de vrucht der lippen, die zijnen naam belijden.
13:16 Vergeet niet wel te doen en mede te delen; want zulke offers behagen Gode.
13:17 Zijt uwen leeraren gehoorzaam en onderdanig; want zij waken voor uwe zielen, als die rekenschap daarvan zullen geven; opdat zij het met vreugde doen en niet met zuchten, want dat is u niet goed.
13:18 Bidt voor ons. Onze troost is, dat wij een goed geweten hebben, en dat wij ons benaarstigen een goeden wandel te leiden bij allen.
13:19 En ik vermaan u te meer dat te doen, opdat ik op het spoedigst u wedergegeven worde.
13:20 De God nu des vredes, die uit de doden uitgeleid heeft den groten Herder der schapen, door het bloed van een eeuwig verbond, onzen Heere Jezus,
13:21 die volmake u in alle goede werken om zijnen wil te doen, en werke in u hetgeen voor hem welbehaaglijk is, door Jezus Christus, wien ere zij van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen.
13:22 En ik vermaan u, broeders, houdt mij het woord der vermaning ten goede; want ik heb u in het kort geschreven.
13:23 Weet, dat de broeder Tim�the�s weder losgelaten is, met welken--zo hij welhaast komt--ik u zien zal.
13:24 Groet al uwe leeraars en al de heiligen. U groeten de broeders uit Itali�.
13:25 De genade zij met u allen! Amen.