Ridvan 2006 is een met een geest van overwinning en verwachting beladen moment. Overal kunnen de volgelingen van Bahá’u’lláh terecht trots zijn op de omvang van hun prestaties gedurende het Vijfjarenplan, dat nu zijn einde nadert. En de toekomst kunnen zij tegemoet zien met een vertrouwen dat alleen is weggelegd voor diegenen wier vastbeslotenheid wordt gestaald door ervaring. De gehele bahá’í-wereld wordt in beroering gebracht als ze zich bezint op de omvang van de vijf jaren durende onderneming die voor haar ligt, de mate van toewijding die deze zal vergen en de resultaten die voorbestemd zijn eruit voort te komen. Onze gebeden voegen zich bij de uwe wanneer u zich, dankbaar voor het voorrecht getuige te zijn van het ontvouwen van Zijn plan voor de mensheid, tot Bahá’u’lláh keert.
2. In onze boodschap van 27 december 2005 aan de Raadgevers die bijeen waren in het Heilige Land, op diezelfde dag gestuurd aan alle Nationale Geestelijke Raden, hebben wij de hoofdlijnen uiteengezet van het Vijfjarenplan dat de periode van 2006 tot 2011 beslaat. De vrienden en hun instellingen werden aangespoord de boodschap grondig te bestuderen en de inhoud ervan is u ongetwijfeld goed bekend. Wij roepen u nu allen, zonder uitzondering, op uw energie te richten op het zeker stellen van het doel, om gedurende de komende vijf jaar in niet minder dan 1500 clusters over de gehele wereld intensieve groeiprogramma’s in te stellen. Dat in de maanden na het vertrek van de Raadgevers uit het Wereldcentrum de basis voor het lanceren van het Plan in land na land zo snel en systematisch werd gelegd, duidt het vurige verlangen aan waarmee de bahá’í-gemeenschap de uitdaging waar ze voor gesteld wordt, op zich neemt. Hoewel het niet nodig is hier verder uit te weiden over de vereisten van het Plan, voelen we ons gedrongen u ter overdenking enkele kanttekeningen aan te bieden, ten aanzien van de wereldwijde context waarin u uw persoonlijke en gezamenlijke inspanningen voortzet.
3. Meer dan zeventig jaar geleden schreef Shoghi Effendi zijn World Order brieven, waarin hij een doordringende analyse gaf van de krachten die in de wereld werkzaam zijn. Met een welsprekend¬heid die alleen hij bezat, beschreef hij twee grote processen die in beweging zijn gezet door Bahá’u’lláh’s Openbaring, het ene destructief en het andere integrerend, maar beide de mensheid voortstuwend naar de Wereldorde die Hij ontwierp. Wij worden er door de Behoeder voor gewaarschuwd “niet te worden misleid door het pijnlijk langzame proces dat kenmerkend is voor de ontvouwing van een beschaving” waaraan zo moeizaam wordt gewerkt om deze te vestigen, of ons “op een dwaalspoor te laten brengen door de kortstondige oplevingen van herstelde voorspoed die nu en dan in staat lijken een halt toe te roepen aan de vernietigende invloed van de chronische kwalen die de instellingen van een ineenstortend tijdperk treffen”. Geen terugblik op de loop der gebeurtenissen in de voorbije decennia kan ontkennen dat de processen die hij zo nauwkeurig analyseerde, in kracht toenemen.
4. Men hoeft slechts de steeds dieper wordende morele crisis die de mensheid overspoelt te overdenken om de mate waarin de ontbindende krachten het stramien van de maatschappij hebben verscheurd te beseffen. Zijn niet de tekenen van zelfzucht, van achterdocht, van angst en bedrog die de Behoeder zo duidelijk bespeurde zo wijdverbreid dat ze zelfs voor de oppervlakkige toeschouwer overduidelijk zijn? Doemt niet de dreiging van terrorisme waarvan hij sprak zo
grootschalig op het internationale toneel op dat het de geest van jong en oud in elke hoek van de aardbol bezighoudt? Heeft niet de onlesbare dorst naar en het koortsachtig najagen van aardse ijdelheden, rijkdommen en genoegens hun macht en invloed zo geconsolideerd dat deze nu meer gezag hebben dan menselijke waarden als geluk, trouw en liefde? Heeft niet het verzwakken van de gezinssolidariteit en de onverantwoordelijke houding tegenover het huwelijk dusdanige proporties aangenomen dat ze het bestaan van deze basiseenheid van de samenleving in gevaar brengen? “De verwording van de menselijke natuur, de ontaarding van het menselijke gedrag, het verderf en het uiteenvallen van menselijke instituten,” waarvoor Shoghi Effendi waarschuwde, laten zich jammer genoeg “van hun slechtste en weerzinwekkendste kant zien”.
5. De Behoeder wijt de schuld aan het morele verval van de mensheid voor het grootste deel aan het verval van religie als maatschappelijke kracht. “Als de lamp van religie verduisterd word,” zo vestigt hij onze aandacht op de woorden van Bahá’u’lláh, “dan zullen daar chaos en verwarring uit voortkomen en het licht van eerlijkheid en rechtvaardigheid, van rust en vrede zal ophouden te schijnen”. De decennia die volgden op het schrijven van zijn brieven hebben niet alleen een voortdurende achteruitgang in het vermogen van religie om morele invloed uit te oefenen gezien, maar ook het verraad van de massa’s door het onbetamelijke gedrag van religieuze instellingen. Pogingen haar nieuwe kracht te geven hebben slechts geleid tot een fanatisme dat, als het niet onder controle wordt gebracht, de grondslag van beschaafde betrekkingen tussen de mensen zou kunnen vernietigen. De vervolging van de Bahá’ís in Iran, recentelijk geïntensiveerd, is alleen al ruimschoots voldoende bewijs van de vastberadenheid van de krachten van duisternis om de vlam van geloof, waar die ook maar helder brandt, te doven. Hoewel overtuigd van de uiteindelijke overwinning van de Zaak, mogen wij de waarschuwing van de Behoeder dat het Geloof zal hebben te strijden met vijanden die machtiger en verraderlijker zijn dan die het in het verleden hebben gekweld, niet vergeten.
6. Het is niet nodig de impotentie van de politiek uitgebreid te becommentariëren, nog een thema dat zo meesterlijk door de Behoeder in zijn World Order brieven is behandeld. De steeds dieper wordende economische kloof tussen rijk en arm, het hardnekkige voortduren van eeuwenoude vijandschap tussen naties, de aanzwellende aantallen ontheemden, de buitengewone toename van georganiseerde misdaad en geweld, het alomtegenwoordige gevoel van onveiligheid, het ineenstorten van basisvoorzieningen in zoveel gebieden, de onzorgvuldige exploitatie van natuurlijke hulpbronnen – dit zijn slechts enkele van de vele tekenen van het onvermogen van wereldleiders om levensvatbare plannen te bedenken voor de verlichting van de kwalen van de mensheid. Dit wil niet zeggen dat er geen oprechte pogingen zijn gedaan, in feite zijn die decennium na decennium toegenomen. Ongeacht hoe ingenieus deze pogingen ook zijn, ze schieten toch tekort om de “de oorsprong van het kwaad weg te nemen dat het evenwicht van de huidige samenleving zo grof verstoort”. De Behoeder verklaarde dat “zelfs niet het daadwerkelijk opzetten van het apparaat dat nodig is voor de politieke en economische eenwording van de wereld ... het tegengif zou kunnen bevatten tegen het gif dat gestadig de vitaliteit van de georganiseerde volken en naties ondermijnt”. “Wat anders,” stelde hij vol vertrouwen, “dan de onvoorwaardelijke aanvaarding van het goddelijke plan,” dat door Bahá’u’lláh is verkondigd, “dat in haar wezen het door God aangewezen plan voor de eenwording van de mensheid in deze tijd belichaamt, gekoppeld aan de vaste overtuiging van de feilloze doelmatigheid van al haar regels, is uiteindelijk in staat de krachten van innerlijke ontbinding te weerstaan die, indien onbelemmerd, zeker zouden doorgaan de belangen van een vertwijfelde maatschappij aan te tasten”.
7. Shoghi Effendi’s beschrijving van het steeds sneller gaande proces van ontbinding in de wereld is zeker indringend. Even treffend is de nauwkeurigheid waarmee hij de krachten die verbonden zijn met het proces van integratie analyseerde. Hij sprak van een “geleidelijke verspreiding van de geest van wereldsolidariteit die spontaan oprijst uit de chaos van een ontregelde maatschappij” als een indirecte manifestatie van Bahá’u’lláh’s concept van het principe van de eenheid der mensheid. Deze geest van solidariteit is zich gedurende de decennia blijven verspreiden en vandaag de dag is het effect ervan zichtbaar in een reeks ontwikkelingen, van het verwerpen van diep ingewortelde
raciale vooroordelen tot het dagende bewustzijn van wereldburgerschap, van een verhoogd bewustzijn op het gebied van het milieu tot gezamenlijke inspanningen ter bevordering van de volksgezondheid, van de zorgen over mensenrechten tot het systematisch streven naar universeel onderwijs, van het opzetten van interreligieuze activiteiten tot het tot bloei komen van duizenden plaatselijke, nationale en internationale organisaties die betrokken zijn bij een of andere vorm van sociale actie.
8. Toch zijn voor de volgelingen van Bahá’u’lláh díe ontwikkelingen in het proces van integratie het significantst welke direct verbonden zijn met het Geloof, waarvan vele met zorg werden gevoed door de Behoeder zelf, en die sinds hun zeer bescheiden begin ontzagwekkende vooruitgang hebben geboekt. Uit de kleine kern van gelovigen aan wie hij zijn eerste onderrichtplannen overbracht is een wereldwijde gemeenschap gegroeid, aanwezig in duizenden plaatsen, ieder een vast patroon van activiteiten volgend dat de principes en het streven van het Geloof belichaamt.
Op het in de eerste decennia van zijn beleidsperiode zo nauwgezet gelegde fundament van het Bestuursstelsel is een groot, nauw verbonden netwerk van Nationale en Plaatselijke Raden opgezet dat toegewijd de aangelegenheden van de Zaak in meer dan honderdtachtig landen beheert. Uit de eerste door hem ingestelde contingenten van Hulpraadsleden voor de Bescherming en voor de Verspreiding van het Geloof is een legioen van bijna duizend trouwe werkers voortgekomen, die in het veld dienen onder leiding van eenentachtig Raadgevers, die bekwaam geleid worden door het Internationale Onderrichtcentrum. De ontwikkeling van het Bestuurlijke Wereldcentrum van het Geloof binnen het terrein van het Geestelijk Wereldcentrum, een proces waar de Behoeder zoveel energie aan besteedde, passeerde een beslissend stadium toen het Universele Huis van Gerechtig¬heid zijn Zetel op de berg Karmel betrok, met de daaropvolgende voltooiing van het gebouw voor het Internationale Onderrichtcentrum en het Centrum voor de Bestudering van de Teksten. Het Instituut Huqúqu’lláh heeft zich gestaag ontwikkeld onder het beheer van de Hand van de Zaak van God Dr. `Alí-Muhammad Varqá, vijftig jaar geleden door Shoghi Effendi als Gevolmachtigde aangesteld, in 2005 uitmondend in de instelling van een internationaal college dat als doel heeft de voortgaande wijdverspreide toepassing van deze machtige wet, die een bron is van onschatbare zegeningen voor de gehele mensheid, te bevorderen. De inspanningen van de Behoeder om het Geloof in internationale kringen bekend te maken hebben geleid tot een uitgebreid systeem van externe betrekkingen, met het vermogen zowel de belangen van het Geloof te verdedigen als zijn universele boodschap te verkondigen. Het respect dat het Geloof geniet steeds wanneer zijn vertegenwoordigers spreken in internationale forums is een opvallende prestatie. De trouw en toewijding die de leden van een gemeenschap die de verscheidenheid van het gehele mensdom weerspiegelt aan de dag leggen jegens het Verbond van Bahá’u’lláh zijn een bron van kracht zoals geen andere georganiseerde groep ter beschikking heeft.
9. De Behoeder voorzag dat het Universele Huis van Gerechtigheid in de opeenvolgende tijdvakken van het Vormende Tijdperk een reeks wereldomvattende ondernemingen zou lanceren die “de eenheid” van Nationale Geestelijke Raden “zou symboliseren en hun activiteiten coördineren en verenigen”. Gedurende drie opeenvolgende tijdvakken heeft de bahá’í-gemeenschap zich ijverig ingespannen binnen het raamwerk van de door het Huis van Gerechtigheid uitgevaardigde wereldomvattende plannen en is ze erin geslaagd een patroon van bahá’í-leven te vestigen dat de persoonlijke spirituele ontwikkeling bevordert en de gezamenlijke energie van haar leden kanaliseert in de richting van de spirituele heropleving van de maatschappij. Ze heeft het vermogen verworven grote aantallen ontvankelijke zielen met de boodschap te bereiken, hen te bekrachtigen en hun begrip van de hoofdzaken van het Geloof dat zij hebben omarmd te verdiepen. Ze heeft geleerd het principe van beraadslaging dat door haar Stichter verkondigd werd, te vertalen in een effectief gereedschap voor collectieve besluitvorming en haar leden op te voeden in het gebruik ervan. Ze heeft programma’s opgezet voor de spirituele en morele opvoeding van haar jonge leden en deze niet alleen aangewend voor haar eigen kinderen en jeugd maar ook voor die van de bredere gemeenschap. Met het talent dat haar ter beschikking staat heeft ze een rijke literatuur met werken in tientallen talen tot stand gebracht, zowel gericht op haar eigen behoeften als op de interesse van het publiek in het algemeen. Ze is in toenemende mate betrokken bij de aangelegenheden van de
maatschappij als geheel en neemt tal van projecten voor economische en sociale ontwikkeling op zich. Vooral sinds het begin van het vijfde tijdvak in 2001 heeft ze belangrijke stappen gezet op weg naar het vergroten van haar menselijke hulpbronnen door een trainingsprogramma waarmee de basis van de gemeenschap wordt bereikt en heeft ze methoden en instrumenten ontdekt voor het scheppen van een duurzaam groeipatroon.
10. De gebiedende noodzaak van het bevorderen van het proces van toetreding in groepen moet in de context van de wisselwerking van de hier beschreven krachten worden bezien. Het Vijfjarenplan dat nu begint vereist dat u uw energie op dit proces richt om er zeker van te zijn dat de twee complementaire bewegingen in de kern ervan worden versneld. Dit moet uw voornaamste zorg zijn. Naarmate uw inspanningen vrucht dragen en de dynamiek van de groei een nieuw niveau van complexiteit bereikt, zullen er zich de komende vijf jaar voor het Wereldcentrum zelf uitdagingen en mogelijkheden voordoen om zich te richten op gebieden als externe betrekkingen, sociale en economische ontwikkeling, bestuur en de toepassing van de bahá’í wetgeving. De groei van de gemeenschap heeft het al nodig gemaakt dat nieuwe voorzieningen worden getroffen om het aantal pelgrims in iedere groep te verdubbelen tot vierhonderd, te beginnen in oktober 2007. Er zijn verscheidene andere projecten die ook moeten worden voortgezet. Daaronder de verdere ontwik¬keling van de tuinen rondom de Graftombe van Bahá’u’lláh, de Ridvan Tuin en Mazra’ih, de restauratie van het Internationale Archiefgebouw, structurele reparaties, waarvan de volle omvang nog niet duidelijk is, aan de Graftombe van de Báb en de bouw van het Huis van Aanbidding in Chili zoals voorzien door de Behoeder, de laatste van de continentale Mashriqu’l-Adhkars. Naarmate deze ondernemingen voortschrijden, zullen wij van tijd tot tijd een beroep op u doen om hulp, zowel in de vorm van financiële ondersteuning als van gespecialiseerde talenten, daarbij in gedachten houdend dat de hulpbronnen van het Geloof in zo groot mogelijke mate tot het uiterste naar de vereisten van het Plan moeten worden gekanaliseerd.
11. Geliefde vrienden: dat de ontbindende krachten in omvang en kracht toenemen kan niet worden ontkend. Het is evenzeer duidelijk dat de gemeenschap van de Grootste Naam van kracht naar kracht is geleid door de Hand van Voorzienigheid en nu in omvang moet toenemen en haar hulpbronnen moet vergroten. De koers die in het Vijfjarenplan is uitgezet is duidelijk. Hoe kunnen diegenen onder ons die zich bewust zijn van de benarde toestand van de mensheid en van de richting waarin de geschiedenis zich ontvouwt, anders doen dan naar ons beste vermogen opstaan en ons aan haar doel wijden? Zijn de woorden van de Behoeder dat “de weg is bereid” voor ons vandaag de dag niet even waar als toen hij ze schreef tijdens het eerste Zevenjarenplan? Laat zijn woorden weerklinken in uw oren: “Er is geen tijd te verliezen”. “Aarzelen kan niet meer.” “Een dergelijke kans komt nooit weer terug”. “Proberen en volharden zal de uiteindelijke en volledige overwinning zeker stellen.” Wees verzekerd van onze voortdurende gebeden voor uw leiding en bescherming aan de Heilige Drempel.
HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID