De doorbraken die zijn bereikt in de bahá'í-wereld sinds het begin van het Vijfde Tijdvak van het Vormende Tijdperk hebben ons onmetelijke vreugde bezorgd. De afgelopen twaalf maanden zijn daarop geen uitzondering geweest. De bahá'í-gemeenschap heeft haar systematische progressie voortgezet en bevindt zich nu, aan het begin van het laatste jaar van het Vijfjarenplan, in een positie van opmerkelijke sterkte – een sterkte die is bereikt door de zware en doelbewuste inspanningen van de vrienden overal om het proces van toetreding in groepen te bevorderen.
2. Hoewel ze ontoereikend zijn om de volle betekenis van de ontwikkelingen weer te geven, geven de statistieken wel een indicatie van de omvang van wat er bereikt wordt. De menselijke hulpbronnen van het Geloof zijn gestaag vermenigvuldigd. Alles bij elkaar hebben wereldwijd meer dan 200.000 personen boek 1 van het Ruhi instituut gevolgd, en vele duizenden hebben het niveau bereikt waarop zij effectief kunnen functioneren als begeleiders van de leerkringen die steeds vaker gehouden worden, in ieder deel van de wereld; bij de laatste telling waren het er meer dan 10.000. Het aantal zoekenden dat deelneemt aan de kernactiviteiten neemt nog steeds toe, waarbij de 100.000 enkele maanden geleden is overschreden. In de tussentijd hebben zo’n 150 regio’s zich ontwikkeld tot het punt waarop intensieve groeiprogramma’s zijn gestart of klaar staan om in gang gezet te worden. Alles duidt erop dat dit aantal aan het eind van het Plan aanzienlijk zal zijn overschreden.
3. Bij het vieren van deze resultaten verdient de vooruitgang in het leren, die eraan ten grondslag ligt, gelijke erkenning. Intensieve instituutcampagnes, waarbij de juiste aandacht geschonken wordt aan de praktijk, zijn nog steeds het middel om groei op regioniveau te stimuleren. Naarmate de noodzakelijke voorwaarden op deze manier geschapen waren, werden er passende systematische programma’s voor de uitbreiding en consolidatie van het Geloof opgestart. Er wordt waardevolle kennis opgebouwd over de aard van intensieve groeiprogramma’s, en bepaalde kenmerken van deze programma’s worden nu goed begrepen. Zulke programma’s bestaan vaak uit een reeks cycli van elk enkele maanden, gewijd aan planning, uitbreiding en consolidatie. De ontwikkeling van menselijke hulpbronnen gaat onverminderd voort van de ene cyclus naar de volgende, waardoor het proces van uitbreiding niet alleen op gang wordt gehouden, maar ook steeds meer vaart krijgt. Hoewel er ongetwijfeld nog vele lessen te leren zijn, maakt de tot nu toe opgedane ervaring het al mogelijk om de aanpak in steeds meer regio’s over de hele wereld te herhalen.
4. Het doet werkelijk genoegen dat de behaalde overwinningen zowel kwantitatieve als kwalitatieve dimensies hebben. Aan de basis van deze prestaties ligt de voortdurende versterking van het geestelijk leven van bahá'í-gemeenschappen overal. Deze nieuwe geestelijke vitaliteit verklaart de toenemende deelname van mensen van uiteenlopende achtergronden aan meditatieve bijeenkomsten, kinderklassen en leerkringen, die in vele gevallen heeft geleid tot hun erkenning van Bahá'u'lláh als de Manifestatie van God voor deze Dag, en tot hun geloofsverklaring.
5. Evenzo hebben zich in het Wereldcentrum nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Wij hebben besloten dat de tijd rijp is om een Internationaal College van Gevolmachtigden van Ḥuqúqu’lláh in het leven te roepen, om het werk van de Regionale en Nationale Colleges van Gevolmachtigden van Ḥuqúqu’lláh te begeleiden en er toezicht op te houden. Het College zal nauw samenwerken met de Hoofdgevolmachtigde, Hand van de Zaak van God dr. `Alí-Muhammad Varqá, en zal bij het uitoefenen van zijn plichten gebruik kunnen maken van zijn kennis en raadgevingen. De drie leden die nu zijn benoemd in het Internationale College van Gevolmachtigden zijn Sally Foo, Ramin Khadem en Grant Kvalheim. De duur van hun aanstelling zal later worden bepaald. De leden van het College zullen niet naar het Heilige Land verhuizen, maar zullen bij het uitoefenen van hun functie gebruik maken van de diensten van het Bureau van Ḥuqúqu’lláh in het Wereldcentrum.
6. Op alle niveaus en in iedere richting boekt de Zaak duidelijk voortgang – van groeiende uitbreiding en consolidatie aan de basis tot institutionele ontwikkelingen met internationale reikwijdte. Zulke bemoedigende tekenen van groeiende solidariteit binnen de gemeenschap komen in een tijd waarin de bewijzen van de neergang in de maatschappij helaas maar al te duidelijk zijn. Onnodig hier de kenmerken te herhalen van de instorting waarin een gedemoraliseerde wereld gevangen zit. Toch moet niet vergeten worden dat het precies deze omstandigheden zijn die de ontvankelijkheid voor de Leringen verhogen, en die nieuwe gelegenheden scheppen voor de verspreiding ervan.
7. In onze boodschap van 26 november 1999 refereerden wij aan een reeks wereldwijde ondernemingen, ontworpen om de bahá'í-gemeenschap door de laatste jaren van de eerste eeuw van het Vormende Tijdperk van het Geloof te voeren. Ieder Plan, zo gaven wij aan, zou gericht zijn op het centrale doel van het bevorderen van het proces van toetreding in groepen. Het eerste in de reeks, het huidige Vijfjarenplan, zal over twaalf korte maanden ten einde lopen, waarna wij de volgelingen van Bahá'u'lláh zullen oproepen om te beginnen aan een volgend Plan van vijf jaar. Wat wij de vrienden in de tussenliggende periode vragen te doen, is om al hun energie aan te wenden voor het resoluut en actief in praktijk brengen van het systematisch leren dat zo energiek wordt gestimuleerd door het Internationaal Onderrichtscentrum. Geen enkele Bahá'í mag de onschatbare gelegenheid die wordt geboden door de resterende dagen van het Plan verloren laten gaan, om op deze wijze de fundamenten te versterken voor een nog ambitieuzere onderneming, die volgende Riḍván van start zal gaan. Onze vurigste gebeden in de Heilige Graftomben zullen u omringen.
w.g. Het Universele Huis van Gerechtigheid