Wij buigen ons hoofd in dankbaarheid voor de Heer der Heerscharen, terwijl ons hart overvloeit van vreugde nu wij er getuige van zijn wat een verbazingwekkend verschil de vier jaar gemaakt hebben sinds het lanceren van het wereldwijde Plan dat nu afgesloten wordt op dit Festival van Prachten. Zo opvallend was de vooruitgang die geboekt werd gedurende deze periode dat onze wereldgemeenschap hoogten bereikte van waaruit schitterende nieuwe horizonten voor haar toekomstige ondernemingen duidelijk waargenomen kunnen worden.
2 Het kwantitatieve verschil was vooral het resultaat van een meer kritiek kwalitatief verschil. De cultuur van de Bahá’í-gemeenschap beleefde een verandering. Deze verandering is merkbaar in de toegenomen bekwaamheid, het ordelijke patroon van functioneren en in het daaruit voortkomende diepgaande vertrouwen in het Plan van de drie elementen die eraan deelnamen, het individu, de instellingen en de plaatselijke gemeenschap. Dat komt doordat de vrienden zich consequenter bezighielden met het verdiepen van hun kennis van de heilige Leringen en veel leerden - en dit veel systematischer dan tevoren - over hoe ze deze moesten toepassen op het bekendmaken van de Zaak, op het organiseren van hun individuele en collectieve activiteiten en op het werken met hun naasten. Kortom, zij gingen over tot een manier van leren van waaruit doelgerichte actie werd nagestreefd. De voornaamste stuwende kracht achter deze verandering was het systeem van trainingsinstituten die met grote snelheid in de hele wereld werden opgericht, een prestatie die, op het gebied van uitbreiding en consolidatie, op zichzelf gekenschetst mag worden als de grootste erfenis van het Vierjarenplan.
3 In het toegenomen vermogen van individuen om het Geloof te onderrichten, zoals dat zichtbaar geworden is in de stuwkracht van persoonlijke initiatieven, in de toegenomen bekwaamheid van Geestelijke Raden, Raden en comités om de inspanningen van de vrienden te begeleiden, in het invoeren van nieuwe patronen van denken en handelen die het collectieve gedrag van de plaatselijke gemeenschap hebben beïnvloed - in al dergelijke opzichten toonde het systeem van trainingsinstituten zijn onmisbaarheid aan als drijvende kracht voor het proces van toetreding in groepen. Door het uitbreiden van hun werkzaamheid via plaatselijke leerkringen vergrootten veel instituten hun vermogen om uitgestrekte gebieden met hun programma’s te bereiken. Mongolië, bijvoorbeeld, richtte 106 leerkringen op en mocht, als resultaat daarvan, een aanzienlijke toename van nieuwe gelovigen aantekenen. Tegelijk met dit soort ontwikkelingen gaven de leden van onze wereldgemeenschap ook meer aandacht aan het putten uit de kracht van gebed, aan het mediteren over het heilige Woord en aan het ontlenen van geestelijk profijt uit deelname aan gebedsbijeenkomsten. Het is door de werking van deze elementen van een geïntensiveerde individuele en collectieve transformatie dat de omvang van de gemeenschap toeneemt. Hoewel het aantal nieuwe gelovigen tot nog toe slechts in lichte mate dat van de laatste jaren overtroffen heeft, is het enorm bevredigend om te zien dat deze toename nu geografisch wijdverspreid is, er steeds grotere delen van de gemeenschap bij betrokken zijn en dat met succes nieuw verklaarde gelovigen in het leven van de Zaak worden opgenomen.
4 Zo’n gezonde, zo’n veelbelovende toestand van het Geloof heeft onmetelijk veel te danken aan de raadgevende invloed, de rol in de samenwerking en het praktische werk van het instituut van de Raadgevers waarvan de bevoegdheden verruimd werden met betrekking tot de vorming en de begeleiding van instituten – een verruiming die een weerspiegeling was van de tijdige aanzet gegeven door een bruisend en altijd waakzaam Internationaal Onderrichtcentrum.
5 Het centrale thema van het Vierjarenplan, dat van het bevorderen van het proces van toetreding in groepen, bracht een hoge graad van integratie in denken en handelen voort. Het richtte de aandacht op een belangrijk stadium in de ontwikkeling van de Bahá’í-gemeenschap dat gedurende het Vormende Tijdperk bereikt moet worden; want voordat toetreding in groepen breder ondersteund wordt, zullen de omstandigheden niet rijp zijn voor massale bekering, die doorbraak die door Shoghi Effendi in zijn geschriften is beloofd. De thematische gerichtheid van het Plan bracht gevolgen met zich mee voor alle soorten bahá’í activiteiten; dit vroeg om een helderheid van begrip die systematische en strategische planning als eerste vereiste voor individuele en collectieve actie mogelijk maakte. De leden van de gemeenschap zijn geleidelijk gaan beseffen hoe systematisering het proces van groei en ontwikkeling zou vergemakkelijken. Dit verhogen van het bewustzijn was een reusachtige stap die leidde tot een verhoging in het niveau van onderrichtactiviteiten en een verandering in de cultuur van de gemeenschap.
6 De integrerende aspecten van het thema waren duidelijk bij de inspanningen tot planning, tot het uitbouwen van de capaciteit van de instellingen en tot het ontwikkelen van menselijke hulpbronnen. De draden die al deze zaken verbinden kunnen gevolgd worden vanaf het begin van het Plan tot aan het einde ervan. De in december 1995 gehouden conferentie van de Continentale Colleges van Raadgevers in het Heilige Land gaf het begin aan. Daar kregen de raadgevers een oriëntatie over de meest opvallende kenmerken van het Plan. Dit werd gevolgd door hun consultaties met Nationale Geestelijke Raden in nationale planningszittingen die vervolgens doorliepen naar het regionale niveau, waar er hulpraadsleden, Plaatselijke Geestelijke Raden en comités bij werden betrokken. Aldus raakten, op alle niveaus, elementen van het bahá’í bestuur betrokken bij het planningsproces en reikten voorbij dit stadium tot aan het uitvoerende stadium, waar in de instellingen capaciteit gecreëerd moest worden om de toetreding in groepen op te vangen. Er werden in dit opzicht twee belangrijke stappen gezet: de ene was het oprichten van trainingsinstituten, de andere was de officiële oprichting en wijdverbreide invoering van Regionale Bahá’í Raden als een belangrijk kenmerk van het bestuur tussen het lokale en het nationale niveau in om de bestuurlijke capaciteit te versterken van bepaalde gemeenschappen waar de toenemende complexiteit van de kwesties waar de Nationale Geestelijke Raden voor stonden deze ontwikkeling vereisten. Even relevant voor het integreren van de hoofdzaken van het proces waren de strategiën die omschreven werden voor het werk in maatschappelijke en economische ontwikkeling, hetgeen een kritiek onderdeel is van consolidatie, en in externe aangelegenheden, hetgeen een essentiële factor is om het Geloof in staat te stellen de gevolgen te beheersen van het tevoorschijn treden uit de onbekendheid. Het gecombineerde effect bracht klinkende resultaten voort, het opsommen waarvan de ruimte van deze pagina's verre te buiten zou gaan. Wij voelen ons echter geroepen om bepaalde hoogtepunten die de omvang van de successen van het Plan illustreren, op te noemen.
7 In het Heilige Land ging de bouw van de terrassen en de gebouwen op de Arc gestadig voort, waarbij men ervan overtuigd was dat de aangekondigde tijdslimiet voor de voltooiing ervan aan het einde van dit Gregoriaanse jaar gehaald zou worden. Bovendien is het gebouw in Haifa waar wij in onze laatste Ridvan-boodschap over spraken in verband met de vergrote omvang van de pelgrimsgroepen dit Ridvanfeest al klaar voor gebruik. In ditzelfde verband werden bouwkundige plannen goedgekeurd voor de zeer noodzakelijke voorziening die gebouwd zal worden in Bahjí om pelgrims en andere bahá’í en niet-bahá’í bezoekers te ontvangen. De vertaling van de Teksten voor het verwachte nieuwe boek met Bahá’u’lláhs Geschriften is voltooid en er worden voorbereidingen getroffen voor de publicatie ervan.
8 Grote stappen in uitbreiding en consolidatie waren duidelijk zichtbaar op andere dan al genoemde wijze: bij het pionierswerk, bij de verkondiging, bij de publicatie van literatuur, bij het gebruik van de kunsten, bij de vorming van Geestelijke Raden en bij de vooruitgang van verenigingen voor bahá’í studies. Zo’n 3300 gelovigen vestigden zich als internationale pionier voor de lange of korte termijn. Dat veel landen die gewoonlijk de ontvangende partij zijn, zelf pioniers naar het buitenland gestuurd hadden was een verdere aanwijzing voor de volwassenwording van de nationale gemeenschappen. Trouw aan de opdracht gegeven aan hun leden muntten de gemeenschappen van Canada en van de Verenigde Staten uit in het aantal pioniers dat hun kust achter zich liet en in het veel groter aantal reizende leraren, waaronder een aanzienlijk aantal jongeren vertegenwoordigd was. Speciaal vermeldenswaardig was ook de hartverwarmende respons van gelovigen van Afrikaanse afkomst in de Verenigde Staten op de oproep om als bahá’í leraar naar Afrika te reizen.
9 De bekendmaking van de Zaak omvatte een verscheidenheid aan acties, inclusief de ondersteuning van een breed scala aan gelegenheden - jaarfeesten, herdenkingen, discussiegroepen, tentoonstellingen en dergelijke - die het mogelijk maakten dat grote aantallen mensen kennismaakten met de leringen van het Geloof. De Huizen van Aanbidding waren centra met een magnetische aantrekkingskracht voor bezoekers, die hun deuren in toenemende aantallen binnengingen, in het bijzonder in India, waar het afgelopen jaar zo’n vijf miljoen mensen werden ontvangen. Aan dergelijke activiteiten werd nog toegevoegd het veelvoudig gebruik van de media om de Bahá'í boodschap over te brengen. In de Verenigde Staten reageerden zo’n 60.000 vragenstellers op een mediacampagne opgezet door het Nationaal Onderrichtcomité. Wereldwijd werd kennis over het Geloof, vaker dan tevoren, ongevraagd verspreid door gunstig gestemde artikelen in kranten en tijdschriften. Er was een soortgelijke verbreding van publiciteit door bereidheid van de kant van radio- en televisiestations om regelmatig bahá’í programma’s op te nemen; dit was het geval in landen als de Democratische Republiek Congo en Liberia. Dergelijke gelukkige ontwikkelingen werden bekroond met de onafhankelijke keuze van de internationale mediamaatschappijen om de Graftombe van de Báb en de Terrassen als locatie te gebruiken voor de televisie-uitzending van het onderdeel dat over het Heilige Land ging in het wereldwijde mediaprogramma waarmee de komst van het jaar 2000 werd gevierd.
10 Het gebruik van de kunsten werd een belangrijk kenmerk bij de verkondiging, het onderricht, de verdieping en bij de gebedsactiviteiten van de mondiale gemeenschap. De kunsten trokken jonge mensen aan, die ze toepasten op hun onderricht- en verdiepingsactiviteiten, vooral door de talrijke toneel- en dansworkshops die in vele delen van de wereld opereerden. Maar de dynamiek van de kunst reikte veel verder dan zingen en dansen en omvatte een scala aan tot de verbeelding sprekende activiteiten die de mensen basisonderricht gaven in de Zaak. Waar volkskunst werd gebruikt, in het bijzonder in Afrika, werd het onderrichtwerk op een veel hoger niveau gebracht. Ghana en Liberia, bijvoorbeeld, organiseerden ieder een Licht van eenheid-project om het gebruik van kunst bij het onderricht te bevorderen. In India had de Harmonie in de gemeenschap-groep een soortgelijk doel.
11 Een flinke stoot werd gegeven, meestal op aandrang van de Raadgevers en met steun van het Continentaal Fonds, aan de vertaling en publicatie van bahá’í literatuur, speciaal in Afrika en Azië. Bovendien verscheen de Kitáb-i-Aqdas in een volledige Arabische uitgave en in andere talen.
12 Terwijl de beperking van de vorming van Plaatselijke Geestelijke Raden tot de eerste dag van Ridvan zorgde voor de verwachte afname in het aantal van deze instellingen, was de terugval niet ingrijpend. Het aantal is sindsdien stabiel gebleven en een gezond proces van consolidatie heeft plaats. Er werden acht nieuwe zuilen voor het Universele Huis van Gerechtigheid opgericht, waarmee het totaal aantal Nationale Geestelijke Raden op 181 werd gebracht.
13 Bijzonder bevredigend was het toenemende tempo, gedurende deze vier jaren, van het wetenschappelijke werk van de bahá’ís dat gestadig voortging met de essentiële taak van het versterken van de intellectuele fundamenten van het werk van het Geloof. Twee resultaten van onschatbare waarde waren de indrukwekkende verrijking van de bahá’í literatuur en de productie van een verzameling verhandelingen waarin diverse eigentijdse problemen in het licht van de bahá’í principes werden onderzocht. Het netwerk van verenigingen voor bahá’í studies, dat dit jaar zijn vijfentwintigjarig bestaan viert, verwelkomde tijdens het Plan vijf nieuwe leden. Een weerspiegeling van de diversiteit en creativiteit die door dit terrein van dienstverlening worden aangetrokken waren het houden van de eerste Bahá'í studieconferentie op Papoea Nieuw Guinea en de baanbrekende concentratie op de geestelijke oorsprong van de traditionele Japanse wetenschap van de Japanse vereniging.
14 Er was beslist kwalitatieve vooruitgang op het gebied van sociale en economische ontwikkeling, hoewel de cijfers die een toename van projecten lieten zien ook indrukwekkend waren. Jaarlijks gerapporteerde activiteiten namen toe van zo’n 1350 aan het begin van het Plan tot meer dan 1800 tegen het einde ervan. De beweging naar een meer systematische benadering bleef het overheersende kenmerk van het werk gedurende deze periode. Om consultatie en actie met betrekking tot de principes van sociale en economische ontwikkeling te bevorderen gaf het Bureau voor Sociale en Economische Ontwikkeling op het Bahá’í-Wereldcentrum ondersteuning aan 13 regionale seminars waaraan naar schatting 700 vertegenwoordigers uit 60 landen deelnamen. Dit bureau zorgde ook voor het opstellen van proefprojecten en materiaal geschikt voor het opstarten van georganiseerde campagnes voor de zelfstandigheid en alfabetisering van jongeren, de opleiding tot werkers in de volksgezondheid, de vooruitgang van vrouwen, en moreel onderricht te bevorderen. Een voorbeeld was het programma in Guyana waarbij meer dan 1500 alfabetiseringsbegeleiders werden opgeleid; een andere was de voltooiing van acht modules voor de vooruitgang van vrouwen in Maleisië, die de basis werden voor trainingsbijeenkomsten in Afrika, Azië en Latijns Amerika. Een plan om Bahá'í radiostations te integreren met het werk van trainingsinstituten werd begonnen in de Guaymi streek in Panama. Aangezien instituten het potentieel hebben om onderwijs te verzorgen in sociale en economische ontwikkeling, waren een tiental instituten, die op dit moment experimenteren met dergelijke inspanningen op gebieden die alfabetisering, een opleiding tot werker in de volksgezondheid en beroepsonderwijs omvatten, betrokken bij een beweging in die richting. Een aantal door bahá’ís ondersteunde en door bahá’ís geïnspireerde instellingen heeft zijn krachten gewijd aan projecten zoals het project dat samenwerking inhield met de Wereldgezondheidsorganisatie bij het bestrijden van rivierblindheid in Kameroen; meer dan 30.000 personen hebben de benodigde medische behandeling ontvangen door dit bahá’í project. Een ander voorbeeld is de privé universiteit in Ethiopië, waarvan de studentenpopulatie tot 8000 is gestegen. Nog een ander is de Landegg Academie in Zwitserland die, terwijl er gewerkt werd aan de uitbreiding en consolidatie van het academisch programma, zeer gewaardeerde hulp verleende bij de voortdurende zoektocht naar een remedie voor de afschuwelijke maatschappelijke consequenties van het conflict op de Balkan. Weer een ander is de Nur Universiteit in Bolivia, die, in een samenwerkingsproject met Ecuador, een opleiding bood aan meer dan 100 onderwijzers met het programma voor moreel leiderschap. Op dit gebied van sociale en economische ontwikkeling waren zulke bewijzen voor het opbouwen van capaciteit een grote weldaad voor de doelen van het Plan.
15 Geleid door de strategie voor externe betrekkingen, medegedeeld aan de Nationale Geestelijke Raden in 1994, breidde de capaciteit van de gemeenschap op het gebied van diplomatieke en openbare voorlichting zich eveneens in een verbazingwekkend tempo uit, wat de Bahá’í-gemeenschap in een dynamische verhouding bracht met de Verenigde Naties, regeringen, non-gouvernementele organisaties en de media. De strategie richtte de activiteiten, op nationaal en internationaal niveau, op twee sleuteldoelen: de processen in de richting van wereldvrede beïnvloeden en het Geloof verdedigen. Door de maatregelen genomen voor de verdediging van onze zeer geliefde geloofsgenoten in Iran verkreeg Bahá’í International Community een nieuwe mate van respect en steun die nieuwe gelegenheden schiep voor andere doelen van de te volgen strategie. Om aan de uitdaging van de onhandelbare situatie in Iran het hoofd te bieden bedachten onze instellingen en bureaus voor externe betrekkingen voor externe betrekkingen nieuwe benaderingen om de beschikbare instrumenten van regeringen en van de Verenigde Naties te activeren. De zaak van de vervolgingen in Iran kreeg de aandacht van de hoogste gezagsdragers van de planeet. Het nieuws dat een Iraans hof de doodvonnissen bevestigd had van twee van de vrienden en een soortgelijk vonnis opgelegd had aan een derde riep zelfs een scherpe reactie van de president van de Verenigde Staten op die een duidelijke vermaning liet horen aan Iran. Ten gevolge van de tussenkomst van wereldleiders en van de Verenigde Naties kwam er praktisch een einde aan de terechtstellingen en werd het aantal van degenen die tot langdurige gevangenisstraffen werden veroordeeld drastisch verminderd.
16 Terwijl wij deze interventies verwelkomd hebben, juichen wij de geest van zelfopoffering, de dapperheid en het ontembare geloof toe van onze broeders en zusters in Iran die zulke inspanningen kracht verleend hebben. Deze in het oog vallende eigenschappen van de ziel verbijsteren hun landgenoten wat betreft het uithoudingsvermogen waarmee zij de aanvallen weerstaan die zo venijnig en ongenadig op hen werden losgelaten. Hoe zou men anders kunnen verklaren dat zo weinigen zo lang weerstand geboden hebben aan zo velen gedurende zo lange tijd? Hoe anders zouden ze de actieve betrokkenheid van de wereld hebben kunnen oproepen wanneer zelfs maar één van hen met de dreiging van de dood geconfronteerd werd? De tragedie van Iran is dat de aanvallers tot nu toe niet in staat zijn geweest om in te zien dat de goddelijke beginselen waarvoor deze vervolgden hun bezittingen en zelfs hun leven opgeofferd hebben precies die oplossing bevatten die de hevige verlangens van een bevolking in haar uur van onvrede zouden bevredigen. Maar er kan geen enkele twijfel over bestaan dat de systematische tirannie waaraan onze Iraanse vrienden zo wreed zijn onderworpen uiteindelijk plaats zal maken voor de Kracht van de Almachtige die de mysterieuze loop der gebeurtenissen leidt naar hun verzekerde lotsbestemming in al haar beloofde glorie.
17 Met betrekking tot het andere doel van de strategie voor externe betrekkingen werden de richtlijnen voor actie bepaald door vier thema’s: mensenrechten, de positie van vrouwen, mondiale welvaart en morele ontwikkeling. Onze annalen laten een reusachtige stap voorwaarts zien in het werk aan mensenrechten en de positie van vrouwen. Met betrekking tot het eerste volgde het kantoor bij de Verenigde Naties een creatief programma voor educatie over mensenrechten dat tot dusverre als middel heeft gediend om niet minder dan 99 Nationale Geestelijke Raden de capaciteit tot diplomatiek werk te verschaffen. Wat betreft de positie van vrouwen: het bestaan van 52 nationale bureaus voor de vooruitgang van vrouwen, de bijdragen van talrijke Bahá'í vrouwen en mannen aan conferenties en workshops op alle niveaus, de uitverkiezing van Bahá'í vertegenwoordigers voor belangrijke posities in sleutel NGO-comités, waaronder het comité voor het Ontwikkelingsfonds voor Vrouwen van de Verenigde Naties, tonen aan hoe de volgelingen van Bahá’u’lláh vol ijver Zijn principe van de gelijkwaardigheid van man en vrouw uitdragen.
18 Er zijn tegelijkertijd een reeks initiatieven tot het verspreiden van informatie over het Bahá’í-geloof voor een gevarieerd publiek. Hieronder zijn innovatieve ondernemingen als het lanceren van “The Bahá’í World” website die gemiddeld al 25.000 bezoekers per maand telt; het uitgeven van een verklaring getiteld: “Wie schrijft de toekomst?” die de vrienden overal helpt om te praten over eigentijdse problemen; het sinds november vorig jaar uitzenden via het Worldwide Web van “Payam-e-Doost”, het radioprogramma in de Perzische taal dat wekelijks een uur uitgezonden wordt in het stadsgebied van Washington DC en dat te allen tijde in de hele wereld op het internet beschikbaar is; en de uitvoering van een zeer origineel televisieprogramma dat morele principes toepast op alledaagse problemen, dat de warme steun gekregen heeft van de regeringsautoriteiten in Albanië, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Roemenië, Slovenië en de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië.
19 Een fenomeen dat in kracht toegenomen is, naarmate de eeuw haar einde nadert, is dat de mensen van de wereld opgestaan zijn om hun aspiraties tot uitdrukking te brengen door middel van wat bekend geraakt is als de “burgerlijk maatschappelijke organisaties”. Het moet een bron van grote voldoening voor bahá’ís overal zijn dat Bahá’í International Community als een NGO die een dwarsdoorsnede van de mensheid vertegenwoordigt als eenheidbrengende factor zoveel vertrouwen heeft gewonnen in belangrijke discussies die vormgeven aan de toekomst van de mensheid. Onze hoofdvertegenwoordiger bij de Verenigde Naties werd benoemd tot vice-voorzitter van het Comité voor Non-Gouvernementele Organisaties, dat opgericht werd door de Economische en Sociale Raad, een positie die Bahá’í International Community een vooraanstaande rol geeft bij de organisatie van het Millennium Forum. Deze bijeenkomst, bijeengeroepen door VN Secretaris-Generaal Kofi Anan en die gehouden zal worden in mei, zal burgerlijk maatschappelijke organisaties de gelegenheid geven om standpunten en aanbevelingen te formuleren over mondiale kwesties die meegenomen worden naar de daaropvolgende Millennium Top in september van dit jaar die bijgewoond zal worden door staatshoofden en regeringsleiders.
20 Het ontwaken van de mensheid voor de spirituele dimensies van de veranderingen die plaatsvinden in de wereld heeft een speciale betekenis voor bahá’ís. De dialoog tussen de religies is geïntensiveerd. Tijdens het Vierjarenplan werd het Geloof er steeds meer als erkende deelnemer bij betrokken. Het Parlement voor de Religies van de Wereld gehouden in Kaapstad bracht zo’n 6000 aanwezigen bijeen, waaronder een sterke bahá’í delegatie. Bahá’ís dienden zowel in het Zuid-Afrikaanse als in het internationale bestuur dat het evenement organiseerde. Voor de bahá’ís kwam hun speciale belangstelling voor de gelegenheid voort uit het feit dat het op het Parlement van 1893, gehouden in Chicago, voor het eerst op een openbare bijeenkomst in het Westen voorgekomen was dat de naam van Bahá’u’lláh genoemd werd. Bij twee interreligieuze evenementen, die laatstleden november in Jordanië werden gehouden, waren ook bahá’ís als uitgenodigde deelnemers aanwezig: een conferentie over conflict en religie in het Midden-Oosten en de jaarvergadering van de Wereldconferentie over Religie en Vrede. Bahá’í vertegenwoordigers woonden evenementen bij in Vaticaanstad en New Delhi onder auspiciën van de rooms-katholieke kerk. Bij de laatste gelegenheid, in aanwezigheid van paus Johannes Paulus II, was Raadgever Zena Sorabjee een van de vertegenwoordigers van religies die de vergadering toespraken. In het Verenigd Koninkrijk werd het Geloof voor het voetlicht toen bahá’í vertegenwoordigers zich bij leden van acht andere grote religies voegden voor een interreligieuze viering van het nieuwe millennium in de Koninklijke Galerij van het Paleis van Westminster waar, in aanwezigheid van vorstelijke personen, de premier, de aartsbisschop van Canterbury en andere voorname personen, verwezen werd naar de bijeenkomst van de “negen grote religies van het Verenigd Koninkrijk.” In Duitsland werden de bahá’ís voor het eerst betrokken bij een dialoog tussen de religies. Dit bracht een ommekeer teweeg in een lang bestaande houding van christelijke kerkgenootschappen die contact vermeden hadden tengevolge van een boek geschreven door een verbondsbreker en uitgegeven door een Lutherse uitgeverij in 1981. De remedie werd verschaft door een wetenschappelijke weerlegging van 600 pagina’s geschreven door drie bahá’ís en in 1995 gepubliceerd door een vooraanstaande niet-Bahá'í firma wat een schitterende overwinning betekende voor de Duitse Bahá'í-gemeenschap. Een Engelse vertaling werd gepubliceerd in het laatste jaar van het Plan. De dialoog tussen de religies nam een bijzondere vorm aan toen in 1998 in het Lambeth Paleis vertegenwoordigers van de Wereldbank en van negen grote religies een bijeenkomst hielden die leidde tot de vorming van de ontwikkelingsdialoog van de wereldreligies. Het aangekondigde doel van de dialoog is: proberen de kloof te overbruggen tussen de geloofsgemeenschappen en de Wereldbank ten einde hen in staat te stellen op meer doeltreffende wijze de armoede in de wereld te overwinnen. De frequentie en de brede vertegenwoordiging bij interreligieuze samenkomsten vertegenwoordigt een nieuw verschijnsel in de betrekkingen tussen de religies. Het is duidelijk dat de verschillende religies ernaar streven te komen tot de geest van vriendelijkheid en onderlinge kameraadschap welke Bahá’u’lláh Zijn volgelingen aanspoorde te tonen tegenover de volgelingen van andere religies.
21 De geconcentreerde inspanning van de Bahá'í-gemeenschap vond plaats in een tijd waarin de gehele samenleving met een stortvloed aan strijdige belangen te kampen had. In deze korte, maar intens dynamische tijdsspanne gingen de krachten die aan het werk waren in de Bahá'í-gemeenschap en in de gehele wereld in een meedogenloos tempo voort. In hun kielzog werden opvallender dan daarvoor de maatschappelijke verschijnselen onthuld waar Shoghi Effendi op zinspeelde. Meer dan zestig jaar geleden had hij de aandacht gevestigd op “het gelijktijdige proces van opkomst en verval, van integratie en desintegratie, van orde en chaos, met hun aanhoudende en wederkerige reactie op elkaar”. Deze tweelingprocessen stonden niet los van de processen binnen de Bahá'í-gemeenschap, maar verliepen van tijd tot tijd op zo’n manier dat ze, zoals wij al hebben laten zien, vroegen om de directe betrokkenheid van het Geloof. Ze leken aan tegenovergestelde kanten van dezelfde tijdscorridor te lopen. Aan de ene kant raasden oorlogen gevoed door religieuze, politieke, raciale of stammenconflicten op zo’n 40 plaatsen; plotselinge, volledige ineenstorting van de openbare orde verlamde een aantal landen; terrorisme als politiek wapen nam epidemische vormen aan; een golf van internationale criminele netwerken wekte ongerustheid. Maar aan de andere kant werden ernstige pogingen gedaan tot het toepassen en uitwerken van methoden voor collectieve beveiliging, wat doet denken aan Bahá’u’lláhs voorschriften voor het handhaven van vrede; er werd een oproep gedaan om een internationale strafrechtbank op te richten, nog een daad die overeenstemt met wat bahá’ís verwachten; om de aandacht te vestigen op de dwingende noodzaak voor een geschikt systeem om mondiale kwesties af te handelen zullen wereldleiders samenkomen op een Millenniumtop; nieuwe manieren van communicatie hebben er de weg voor geopend dat iedereen met iedereen op de planeet kan communiceren. De economische desintegratie in Azië dreigde de wereldeconomie te destabiliseren, maar het zette aan tot inspanningen om zowel de directe situatie te verhelpen alsook tot het vinden van manieren om een besef van rechtvaardigheid te brengen in de internationale handel en financiën. Dit zijn maar een paar voorbeelden van de twee tegengestelde, maar op elkaar inwerkende tendensen die op dit moment werkzaam zijn, waarmee Shoghi Effendi's geïnspireerde samenvatting van de krachten die aan het werk zijn in Gods grotere plan, "waarvan de uiteindelijke doelen de eenheid van het mensdom en vrede voor de hele mensheid zijn" bevestigd worden.
22 Bij het afsluiten van deze vier veelbewogen jaren zijn wij aangekomen bij een veelbetekenend samenkomen van begin- en eindpunten gemeten naar de Gregoriaanse tijd en naar het Bahá'í tijdperk. In één geval houdt dit samenkomen het opdoeken van de twintigste eeuw in en in het andere opent zij een nieuwe fase in het ontplooien van het Vormende Tijdperk. Het perspectief vanuit deze twee tijdskaders spoort ons ertoe aan om na te denken over een visie op gelijktijdige, wereldvormende tendensen en om dat te doen binnen de context van het inzicht zo aanschouwelijk getekend door Shoghi Effendi bij de geboorte van de Arc die hij bedacht. In de loop van het Plan kreeg deze visie een stralende helderheid terwijl de bouwprojecten op de berg Karmel vorderden, toen de wereldleiders moedige stappen zetten in de richting van het vormgeven aan de structuren voor een wereldwijde politieke vrede en toen plaatselijke en nationale Bahá'í instellingen zich naar nieuwe niveaus van ontwikkeling bewogen. Wij dragen een heilige en blijvende herinnering aan de twintigste eeuw mee die onze krachten opwekt, terwijl zij ook onze weg bepaalt: het is de herinnering aan dat tijdstip in de geschiedenis van de mensheid, zo vol mogelijkheden voor de toekomst, toen het Middelpunt van het Verbond van Bahá’u’lláh, tijdens een beleid zonder weerga, de architectuur ontwierp voor een nieuwe wereldorde en toen vervolgens, gedurende enkele van de meest rampzalige jaren, de Behoeder van het Geloof al zijn energie wijdde aan het opbouwen van de structuren van een bestuurlijk systeem dat er, aan het eind van de eeuw, in de volheid van zijn wezen staat voor het oog van de wereld. Wij komen aldus aan een brug tussen tijdperken. De vermogens ontwikkeld door een handvol in vervoering geraakte minnaars van Bahá’u’lláh gedurende een eeuw van strijd en opoffering moeten nu aangewend worden voor de onontkoombare taken die overblijven voor het Vormende Tijdperk, waarvan de vele epoques van onafgebroken werk zullen leiden tot die Gouden Eeuw van ons Geloof wanneer de Allergrootste Vrede de aarde zal omvatten.
23 Op deze Ridvan beginnen wij met een Twaalfmaandenplan. Kort als het is, moet en zal het voldoen om bepaalde essentiële taken te volbrengen en om de basis te leggen voor de stuwende kracht van het Goddelijk Plan van de Meester voor de komende twintig jaar. Wat vier jaar geleden zo voorzichtig is begonnen, de systematische verwerving van kennis, eigenschappen en vaardigheden om dienstbaar te zijn, moet uitgebreid worden. De nationale en regionale instituten moeten ten volle de programma’s en systemen waar ze voor gekozen hebben, waar dan ook, in werking stellen. Nieuwe instituten moeten gevormd worden waar de behoefte eraan onderkend is. Er moeten grotere stappen gezet worden om het onderrichtwerk ondernomen vanuit persoonlijk initiatief en institutionele ondersteuning systematisch aan te pakken. Het is gedeeltelijk voor dit doel dat in verscheidene gebieden van elk continent de Raadgevers en de Nationale Raden “gebiedsontwikkelingsprogramma’s” vastgesteld hebben. De resultaten zullen een hoeveelheid ervaring verschaffen ten voordele van toekomstige Plannen. Het individu, de instellingen en de plaatselijke gemeenschap worden aangespoord om hun aandacht te richten op deze essentiële taken, zodat ze helemaal voorbereid zijn op de vijfjarige onderneming die begint op Ridvan 2001, een onderneming die de Bahá'í wereld zal brengen naar de volgende fase in de bevordering van het proces van toetreding in groepen.
24 Maar meer dan het geven van aandacht aan deze taken ligt er een dringende uitdaging die wij onder ogen moeten zien: onze kinderen moeten spiritueel gekoesterd worden en opgenomen worden in het leven van de Zaak. Men moet hen niet laten rondzwalken in een wereld die zo beladen is met morele gevaren. In de huidige toestand van de maatschappij worden kinderen met een wreed lot geconfronteerd. Miljoenen en miljoenen in het ene land na het andere zijn sociaal ontwricht. Kinderen merken dat ze vervreemd zijn van ouders en andere volwassenen, of ze nu in rijke of armoedige omstandigheden leven. Deze vervreemding heeft haar wortels in een egoïsme dat voortkomt uit materialisme en dat aan de wortel ligt van de goddeloosheid die overal bezit neemt van het hart der mensen. De huidige sociale ontwrichting van kinderen is een zeker teken dat een maatschappij in verval is; deze toestand is echter niet beperkt tot enig ras, klasse, natie of economische situatie, zij gaat daar dwars doorheen. Het doet ons hart verdriet wanneer wij beseffen dat in zo vele delen van de wereld kinderen als soldaten gebruikt worden, als arbeiders uitgebuit worden, praktisch als slaaf verkocht worden, tot prostitutie gedwongen worden, tot voorwerp van pornografie gemaakt worden, in de steek gelaten worden door ouders die gericht zijn op hun eigen verlangens en op andere manieren tot slachtoffer gemaakt worden die te talrijk zijn om op te noemen. Vele van dergelijke verschrikkingen worden de kinderen aangedaan door de ouders zelf. De spirituele en psychologische schade gaat elke inschatting te boven. Onze wereldwijde gemeenschap kan aan de gevolgen van deze omstandigheden niet ontkomen. Dit besef zou ons moeten aansporen tot een dringende en aanhoudende inspanning in het belang van de kinderen en de toekomst.
25 Hoewel kinderactiviteiten een onderdeel gevormd hebben van vroegere Plannen, hebben deze niet beantwoord aan de behoefte. Spiritueel onderwijs aan kinderen en jongeren is van het hoogste belang voor de verdere vooruitgang van de gemeenschap. Het is daarom dringend geboden dat dit tekort verholpen wordt. Instituten moeten in hun programma zeker de training van leraren voor kinderklassen, die hun diensten beschikbaar kunnen stellen voor de plaatselijke gemeenschappen, opnemen. Maar, hoewel het verzorgen van spiritueel en academisch onderwijs voor kinderen essentieel is, vormt dit toch slechts een deel van wat gedaan moet worden aan het vormen van hun karakter en het ontwikkelen van hun persoonlijkheid. Het is ook noodzakelijk dat individuen en instellingen op alle niveaus, dat wil zeggen de gemeenschap als geheel, een juiste houding laten zien tegenover kinderen en algemene belangstelling tonen voor hun welzijn. Zo’n houding moet sterk verschillen van de houding van een snel in verval rakende orde.
26 Kinderen zijn de kostbaarste schat die een gemeenschap kan bezitten want zij hebben de belofte en de garantie voor de toekomst in zich. Zij dragen het zaad voor het karakter van de toekomstige maatschappij die grotendeels vorm krijgt door wat de volwassenen waar de gemeenschap uit bestaat doen of nalaten te doen ten opzichte van kinderen. Zij zijn een onderpand dat door geen gemeenschap straffeloos verwaarloosd kan worden. Een allesomvattende liefde voor kinderen, de manier waarop ze behandeld worden, de kwaliteit van de aandacht die hen gegeven wordt, de geest van volwassen gedrag tegenover hen, deze behoren alle tot de essentiële aspecten van de vereiste houding. Liefde vereist discipline, de moed om kinderen te laten wennen aan ontbering en niet toe te geven aan hun grillen of ze helemaal aan hun lot over te laten. Er dient een sfeer gehandhaafd te worden waarin kinderen voelen dat ze bij de gemeenschap horen en delen in de doelen ervan. Ze moeten op liefhebbende, maar volhardende wijze begeleid worden tot het naleven van bahá’í normen, tot het bestuderen en onderrichten van de Zaak op manieren die passen bij hun omstandigheden.
27 Onder de jonge mensen in de gemeenschap zijn diegenen die bekend zijn als aankomende jeugd, waarvan de leeftijd valt tussen de 12 en de 15. Zij vertegenwoordigen een speciale groep met speciale behoeften, daar ze een beetje tussen de kindertijd en de jongerenleeftijd in zitten, een tijd waarin er veel in hen verandert. Er moet op creatieve wijze aandacht besteed worden aan het hen betrekken bij activiteitenprogramma’s die hun belangstelling zullen vasthouden, hun bekwaamheid om te onderrichten en dienstbaar te zijn vormen en die hen betrekken bij sociale omgang met oudere jongeren. Het gebruik van kunst in diverse vormen kan bij zulke activiteiten van grote waarde zijn.
28 En nu willen wij een paar woorden richten tot de ouders, die de eerste verantwoordelijkheid dragen voor het grootbrengen van hun kinderen. Wij doen een beroep op hen om voortdurend aandacht te geven aan het spirituele onderricht van hun kinderen. Sommige ouders schijnen te denken dat dit uitsluitend de verantwoordelijkheid van de gemeenschap is, anderen geloven dat teneinde de onafhankelijkheid van de kinderen voor het onderzoeken van de waarheid te behouden, ze niet in het Geloof onderricht moeten worden. Nog weer anderen voelen zich niet in staat om zo’n taak op zich te nemen. Geen van deze opvattingen is juist. De geliefde Meester heeft gezegd dat ”het als plicht voorgeschreven is aan de vader en de moeder om met alle mogelijke moeite de dochter en zoon op te leiden”, eraan toevoegend dat “zouden ze deze zaak verwaarlozen, ze daarvoor verantwoordelijk gehouden zouden worden en een berisping zouden verdienen in aanwezigheid van de strenge Heer.” Los van hun opleidingsniveau zijn ouders in een kritieke positie om vorm te geven aan de spirituele ontwikkeling van hun kinderen. Ze moeten nooit hun vermogen om het morele karakter van hun kinderen te vormen onderschatten. Want zij oefenen een onmisbare invloed uit door de thuisomgeving die ze bewust scheppen, door hun liefde voor God, hun streven om zich aan Zijn wetten te houden, hun geest van dienstbaarheid aan Zijn Zaak, hun gebrek aan fanatisme en doordat ze vrij zijn van de verderfelijke gevolgen van roddel. Iedere ouder die gelooft in de Gezegende Schoonheid heeft de verantwoordelijkheid om zich zo te gedragen dat spontane gehoorzaamheid aan ouders, waaraan de Leringen zoveel waarde hechten, wordt opgeroepen. Natuurlijk moeten de ouders, naast de moeite die thuis gedaan wordt, bahá’í kinderklassen ondersteunen die door de gemeenschap verzorgd worden. Men moet ook in gedachten houden dat kinderen in een wereld leven die hen laat kennismaken met wrede werkelijkheden door directe ervaring met de verschrikkingen die al beschreven zijn of door de onvermijdelijke uitstortingen van de massamedia. Velen van hen worden daardoor gedwongen om voortijdig volwassen te worden en daaronder zijn diegenen die op zoek zijn naar normen en discipline waarmee ze de weg kunnen vinden in hun leven. Tegen deze sombere achtergrond van een maatschappij in verval, moeten bahá’í kinderen stralen als symbool van een betere toekomst.
29 Onze verwachtingen leven op bij de gedachte aan het samenkomen van de Continentale Raadgevers in januari 2001 ter gelegenheid van de viering van het feit dat het Internationaal Onderrichtcentrum zijn permanente zetel op de Heuvel van God inneemt. Hulpraadsleden uit de gehele wereld zullen met hen deelnemen aan wat ongetwijfeld één van de historische gebeurtenissen van het Vormende Tijdperk zal blijken te zijn. Het bijeenkomen van zo’n keur van bahá’í functionarissen moet door de aard ervan alleen al talloze voordelen voortbrengen voor een gemeenschap die zich opnieuw dichtbij het beëindigen van één Plan en het aangaan van een nieuw Plan bevindt. Terwijl wij de gevolgen in beschouwing nemen, keren wij ons hart in dankbaarheid naar de zeer dierbare Handen van de Zaak van God, ‘Alí-Akbar Furútan en ‘Alí-Muhammad Varqá, die door hun verblijf in het Heilige Land de toorts van dienstbaarheid hoog houden die de geliefde Behoeder in hun hart ontstak.
30 Met dit Twaalfmaandenplan steken wij een brug over waarnaar wij nooit meer zullen terugkeren. Wij sturen dit Plan de wereld in zonder de aanwezigheid op aarde van Amatu’l-Bahá Rúhíyyih Khánum. Zij bleef praktisch tot het einde van de twintigste eeuw bij ons als een lichtstraal die geschenen heeft gedurende die onvergelijkbare periode van de geschiedenis van de menselijke soort. In de Tafelen van het Goddelijk Plan, betreurde de Meester Zijn onvermogen om door de hele wereld te reizen om de goddelijke oproep aan te heffen en in de intensiteit van Zijn teleurstelling schreef Hij Zijn verlangen op: “zo God wil, zult wellicht gij daarin worden bijgestaan.” Amatu’l-Bahá reageerde met grenzeloze energie, waarbij ze ver uiteenliggende plekken op de aarde aandeed in de 185 landen die het voorrecht hadden om haar onnavolgbare gaven te ontvangen. Haar voorbeeld, dat voor altijd zijn glans zal behouden, verlicht de harten van duizenden na duizenden over de gehele planeet. Zouden wij niet, ondanks de ontoereikendheid van elk gebaar, onze nederige inspanningen gedurende dit Plan op mogen dragen aan de herinnering aan iemand voor wie onderricht het voornaamste doel, de volmaakte vreugde van het leven was?
HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID