De succesvolle lancering van het Zevenjarenplan en de vorderingen die in het eerste jaar van zijn openingsfase gemaakt zijn, verzachten in enige mate de rampen en het onheil die het afgelopen jaar het zwoegende Geloof van God hebben geteisterd. De jongste golf van vervolgingen die in de Bakermat van ons Geloof tegen ons is ontketend heeft de hele Bahá’í wereldgemeenschap door goddelijke bestiering getroffen. Op het hoogtepunt van hun schitterende dienstbaarheid aan het Geloof van God, en binnen de korte tijdspanne van twintig weken werden drie Hoofd-Beheerders van Bahá’u’lláh’s embryonale Wereldorde, de Handen van de Zaak van God Enoch Olinga, Rahmatu’lláh Muhajir en Hasan Balyúzí opgeroepen tot het Abhá Koninkrijk, de rest van ons beroofd achterlatend en geschokt door de immensheid van ons verlies en de tragische wreedheid van de omstandigheden rond de moord op de geliefde Enoch Olinga en leden van zijn gezin.
2 In Iran opende de verwarring die het hele land in haar greep heeft de weg voor de meedogenloze en verstokte vijanden van het Geloof hun fanatieke haat uit te leven, onbeteugeld door welk doelmatig gezag ook. Het Heilige Huis van de Báb is verwoest en er zijn voorstellen gedaan zelfs de oorspronkelijke standplaats teniet te doen. De Siyáh-Chál en Bahá’u’lláh’s Huis in Teherán zijn in beslag genomen samen met alle andere Heilige Plaatsen en bezittingen. Eén lid van de Nationale Geestelijke Raad en twee van de Plaatselijke Geestelijke Raad van Teherán zijn ontvoerd en de verblijfplaats van twee hunner is nog altijd onbekend, terwijl de derde in de gevangenis zit. Ook een Raadgever en enkele vrienden die verbonden zijn aan het Nationaal Kantoor of leden zijn van de Plaatselijke Geestelijke Raad van Teherán zijn gevangen gezet. Bahá’ís zijn zwaar onder druk gezet hun geloof te herroepen en in één geval betrad een gelovige die dit weigerde te doen het roemrijke pad van de martelaren en werd terechtgesteld. Behalve dit alles is een campagne van smaad en valse beschuldigingen tegen de vrienden gevoerd in een poging hen tot de zondebok van onbeteugelde menigten te maken.
3 En toch, zoals altijd in de Zaak van God, is de weldadige werking van de dialectiek van rampspoed en triomf duidelijk zichtbaar. Het onwrikbare geloof van de innig geliefde, zwaar beproefde en immer standvastige Perzische Bahá’í gemeenschap, geleid door het heroïsche standhouden en voorbeeld van haar Nationale Geestelijke Raad, ondersteund en geïnspireerd door de Raadgevers en hun Hulpraadsleden, heeft een geestelijke herleving van de geliefde vrienden teweeggebracht. Zij hebben zich als één man verenigd om een front van stralende geestelijke geaardheid en zelfvertrouwen te vormen en lijken, zoals een waarnemer bericht, op een verblindende gemeenschap van geestdriftige, opgetogen en stralende nieuwe gelovigen.
HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID